We zijn overgestapt van een kortgeschoren gazon naar lang gras. Het ging vanzelf, zonder plichtsbetrachting: we verkozen eenvoud boven verfijning, we knipten geen kantjes meer, we maaiden niet. Eerst verschenen paardebloemen, toen hoopjes aarde, daarna groeiden op verschillende plekken breedgerande, gekartelde, groene stronkjes omhoog. We hoorden geritsel, in de schemering. Een egel, dachten we. Bladeren veegden we niet meer, onachtzaamheid beschouwden we als een deugd, herfst zoals herfst bedoeld is. Omdat we minimaal één keer per week naar het tuinhuisje lopen waar strooitzout ligt opgeslagen, kreeg, ondanks de perceptieshift, schuldgevoel een kans, het heeft aan niks genoeg, het functioneert als een koevoet. ‘Morgen ga ik maaien.’ Een week later dachten we hetzelfde, in dezelfde bewoordingen. Zo ging dat enkele maanden. Op een dag trad berusting in, we besloten onzuiverheid in ons leven te accepteren. In glashelder water kan een vis niet leven, lazen we in een boekje, die gedachte sterkte ons. Vanaf dat moment vormde de tuin niet langer een probleem. Lang gras vormde niet langer een probleem. We gingen – een mentale kwestie – van gazon (cultuur, aangepast gedrag, zo hoort het) naar woekering (natuur, laissez-faire, mollenparadijs). Het probleem is dat de hond van de buren zijn bek en gehemelte openrijt aan de egel, die zich oprolt tot een stekelige bol die je in weekmakende, gekleurde, vriendelijke vorm ook wel in metalen draadmanden bij speelgoedwinkels ziet liggen – of als speeltje bij een dierenwinkel. De weg is bestendig daadloos, nochtans blijft bewustzijn een probleem.