Wat ik wil bewaren uit haar boek, wat ze leert, hoe ze inspireert en met welke zinnen:

p. 13 – Hij glimlacht. Het is een verre glimlach. Een glimlach die eigenlijk niet voor haar bedoeld is.

p. 17 – Nederland, het land van de centrale verwarming en de wegenwacht.

p. 18 – [Ze is in Zuid Afrika.] Alles oogt ongeloofwaardig. Vol toegevoegde kleurstoffen. Ze zal zich eraan moeten herinneren dat het echt zo was. Echt zo mooi.

p. 22 – Resten sneeuw zijn achtergebleven, als een soort schimmel.

p. 24 – Een vachtje of vochtige ogen daarvoor komt de mens in beweging.

p. 34 – Ze wordt geïnterviewd door een vrouw die niets van haar heeft gelezen.

p. 35 – Ze heeft geen hoofd voor hippe kleren, meer een gezicht voor restanten.

p. 41-42 – Er is een film die ze nooit heeft gezien maar die zich al jaren in haar geheugen bevindt, met een vrouw in een museum die op een stel vazen valt. Tientallen vazen liggen op hun kant, happen als vissen naar adem. Het bewakingscamerafilmpje vindt ze een ode aan wat de mens maken kan, en aan wat het lot verbetert.

p. 44 – Futen, in volle vaart, als messen door het water

p. 46 – Een gemeenteman die voor haar deur een gat met zand vult antwoordt op haar vraag of het nu is opgelost ‘we moeten afwachten’. Dat vindt ze een mooie, houdbare zin.

p. 48 – Een bank kan haar muntgeld niet aannemen, het is een kasloos kantoor. Ze bedenkt een toekomst waarin veel loos is, boekloze boekhandels, partnerloze echtparen, zandloze stranden, broodloze bakkers. Met haar zak kleingeld gaat ze de straat weer op.

p. 49 – Ze stoort zich niet aan burengeluid, haar hoofd is kalm, de zomer lang. Ze beschouwt het als een hoorspel, een werk zonder maker, iets onbedoelds wat daardoor dichtbij komt, iets wat niet aanklampt, maar achteloos voortgaat. Bovendien kan ze elk moment het raam sluiten. Omdat het elk moment kan, hoeft het niet.

p. 55 – [HAND is een prachtig verhaal over een vorige liefde, als je een herinnering een verhaal kunt noemen en waarom niet, het kent een einde.]

p. 70 – Ze benoemt haar angst, die van de schrijver: middelmatigheid, overbodigheid, nutteloosheid.

p. 91 – Ze vindt eufemismen handige dingen, Perzische tapijten van de taal waar je onaangename details onder veegt.

p. 143 – Ze verwondert zich over een visser die vrolijk een lege hengel ophaalt. Het aas is verdwenen. Ze bedenkt dat er mogelijk een meer filosofische variant van vissen bestaat waarbij het gaat om de aandacht voor het water of het verstrijken van de tijd.

p. 147 – [Ze is in een landschap van vlakken en lijnen.] Er zijn mensen die het er leeg noemen, griezelig leeg, maar ze vindt het beeldvullend, met die enorme hemel en al dat overzicht.

p. 155 – Ze weet nog steeds niet of ze van dierentuinen houdt. Met die wolf met de getemde aanblik van een oude herdershond. De ontwolfde wolf.

Ester Naomi Perquin, Binnenkort in dit theater