Als het over het hart gaat gaat het vaak over de liefde, als het niet meer klopt is er de dood.

In een moeder begint na 22 dagen het hart van een kind te kloppen.

Het hart is het eerste orgaan dat in een embryo tot ontwikkeling komt; als we nog maar zo groot zijn als een kievitsboon is ons hart al zichtbaar en pompt erop los, schrijft Julian Barnes in Een geschiedenis van de wereld in 10,5 hoofdstuk op bladzijde 225 (vertaling Else Hoog).

We zijn symmetrisch, maar het hart is dat niet. Het oogt als een scheve doedelzak. Er is er maar een van. Waarom hebben we geen reserve zoals in het geval van oog en oor en kleine teen? Of is dat het hart waaraan je je hart weggeeft – leeft die bij verlies voort?

Het brein, altijd alert, ook als het droomt – juist dan – luistert of de klok nog tikt. Het weet dat als het hart stopt, het een gruwelijke paar minuten tegemoet gaat. Weten is gruwelijk: de bloedtoevoer zal stoppen, de zuurstoftoevoer zal stoppen, en na het hart zal het zelf sterven. 

We situeren liefde in een orgaan dat ik associeer met de dood, dat als het stuk gaat, dood betekent. Ik associeer mijn brein met angst. Het weet te veel. Als mijn liefde stuk gaat, als ze dood gaat, sterf ik, zolang haar hart klopt, leef ik.

‘Maar iedereen die om een geliefde rouwt, rouwt om de toekomst of eerder om het onvermogen die toekomst nog te verdragen en betekenis te geven. Het is onmogelijk een rouwadvertentie te lezen zonder je de onafzienbare leegte van de toekomende tijd voor te stellen voor hen wier naam nauw verbonden is met de dode.’

Hartkloppingen. 

Heeft de verzuchting ‘het klopt’ – bijvoorbeeld na het lezen van een boek of het luisteren naar een theorie of het horen van de geluiden in de keuken – te maken met de geruststellende biologische activiteit? Alles is in orde als het hart klopt.

Ik kan beter stoppen met lezen.

Het gezicht, veranderlijk als kwikzilver, is een masker. Het electrisch stroompje wekt haar tot leven.