Elk schrijven dat geen existentiële angst aanboort wantrouw ik. Ik speur ernaar als een bloedhond, naar angst voor dood, isolement, vrijheid en zinloosheid. Dingen kunnen plots heel klein lijken. Dan kan ik de maan aanraken. Het brein doet dat, stelt zich open, als er geen angst is. Het stopt even met de illusie die het creëert om die te vervangen door een nieuwe. Zo had ik een ontmoeting met een exoot: een kreeftje dat rechtop stond op het pleintje naast de supermarkt. De onverwachte plek, de context, de totale vervreemding – het was een echt wezentje met kraaloogjes, het maakte zich groot (het was twintig centimeter hoog) – verving de vage hallucinatie die het brein produceert, en die het leven is, vol gewenningen en gewoontes, met een ontmoeting. Ik ‘snapte’ into reality. Dingen kunnen plots een soort van onmiddellijke directe massieve concreetheid krijgen in het bewustzijn. Maar de eenzaamheid die dat oplevert is ondraaglijk, ik wist dat ik deze ervaring met niemand kan delen, ze stort me in de immensiteit. De rol van andere mensen is oneindigheid verteerbaar maken, de kreuk in een wang leidt je af, de beweging die iemand maakt. Hersenen tunen in op de ander, een potentiele vijand of vriend. Hersenen kunnen nauwelijks anders, overgevoelig als ze zijn voor mensen. Als ik naar het brein kijk, kan ik wel ophouden. We zijn narcistisch, schrijft Will Storr. We self-delude zegt André Klapper op Udemy. Dat moet de hel zijn: uit een auto vallen omdat de deur niet goed dichtzit. Edna Millay. Het vormgeven aan spanningen, herinneringen, verlangens en impulsen zie je aan het werk in het gedicht ‘I will put Chaos into fourteen lines’. Ik bedoel, het hoeft er niet duidelijk op te liggen, als een declaratie, dat schrijven over bedwingen van die existentiële angsten gaat. Schrijven is de onderzoeksmethode: dit zijn de resultaten en hier nog wat discussie (wat is de wetenschappelijke methode anders dan een verhaalvorm aanbrengen?). Ik wil glimpen van iets kleins zien, en dan bedoel ik niet per se een slak op een deurpost die daar verdwaald is en nooit het gras en de planten zal terugvinden omdat hij ter plekke versteende en tot totale stilstand is gekomen, alsof zijn gang die in menselijke ogen al zo traag is nog bemoeilijkt werd door verticaal te gaan lopen om te kijken hoe hoog hij kon komen in deze door mensen gebouwde omgeving die we huis noemen, zoals sommigen een berg beklimmen om het lot te tarten om er te willen sterven – en dan zit daar dus de rest van het jaar een versteend slakkehuis in de wc en je denkt, dat binnenste verschrompelt dat? teert het weg? of wordt het zo goed geconserveerd als lijken in veen of gebalmde koningen in piramides ergens? Ik zou het slakkehuis van de betegelde muur kunnen trekken maar dat doe je ook niet bij kokkels op de boeg van een steven of kauwgum op de stoep. Ik ben tevreden met dit mausoleum, ik ga dood en moet daarmee in het reine komen, het herinnert me eraan. De klok tikt. Ik heb werk dat stress oplevert. Ik gesel mezelf. Ik eet biologische eieren maar heb geleerd dat ook die biologische eieren afkomstig zijn van kippen vol stress in te kleine hokken, in plaats van één A4-tje leven ze nu op 9 A4-tjes, maar dat is nog steeds in een golfslagbad vol geschreeuw zoals ze dat zo mooi zegt. Een kip wil vijf vriendinnen, scharrelen, niet 200 eieren leggen, haar cloaca zit vol zweren, kankergezwellen en is uitgewoond. Als ik tijd had, zou ik dit factchecken, en dat doe ik en dan zie ik dat google is begonnen met snippetview. Why would google start showing snippets? Kleine stukjes informatie, niet langer doorverwijzen, waarin het antwoord al gegeven wordt. Google wil me in haar eigen doolhof houden. Internet ordenen is geen beginnen aan, dan maar internet zelf zijn. Je hebt mensen die opruimen en mensen die rommel maken. Maslov en anderen zetten vier needs tegenover die angsten: Autonomy. Meaning. Mastery. Community. Daarvan komt je kloppende hart tot rust. Als je die niet vindt, wordt het je eigen schuld, en glijd je zo de abyss, de existentiële afgrond in. Als je de duizelingwekkendheid daarvan niet voelt dan heb je een gezond brein: the self has to self-delude. Ik weet nu hoe het brein in elkaar zit (self-delusion) en ik weet dat niks hier tegenop kan. Ik kijk naar een documentaire die Trump psychologisch duidt. De schaal van de Machine werkt twee kanten op. De extensie, de uitgebreidheid de ene kant op begrijp ik nog: de sterren die oneindig ver weg staan en waarvan je een glimp kunt opvangen als je op youtube naar een filmpje kijkt naar twee mensen die de uitgebreidheid van heelal laten zien door een knikker op het strand te leggen en triomfantelijk te zeggen ‘dit is de aarde’ en iemand neemt een boot en vaart naar een oever (onduidelijk waarom ze dit niet in de Sahara doen of met een drone of een satellietbeeld) en iemand kijkt door een telescoop en ziet daar op oever aan de overkant in de verte ergens een skippybal liggen en dat is dan de zon. Die onmetelijkheid, dan ben je nog nergens. Maar diezelfde schaal werkt ook de andere kant op, naar binnen, in de verkleining. I feel glimpses of infinity als ik de zoete stem volg van de lopende band met het potje curry, de televisie die zichzelf filmpt, en de takkenboom: een boom is niet een groot ding met een stam, dat is te antropomorf gedacht, waarbij de stam het lichaam zou zijn, en wortels voeten, vast in het zand, en takken armen, maar dan veel. Nee, een boom is een tak die zichzelf herhaalt, een tak met daaraan aan een tak, en die tak herhaalt deze formule, herhaalt zichzelf, aan de tak komt een tak. En aan die tak komt ook een tak. En het is haast voorstelbaar dat dit eeuwig doorgaat: dit tegen zichzelf zeggen: splits en vorm een tak. Splits en vorm een tak. Een boom lijkt in niets op een mens, hoeveel metaforen ik ook lees: een boom is een tak, met daaraan een tak, en dat herhaalt zichzelf, een tak met een tak met een tak met een tak met een tak. En zo zijn wortels ook, een wortelstelsel vormt de spiegel van een kruin. En ineens komt de mens me grotesk voor: wij kunnen niet onszelf aan onszelf laten groeien. Wij zijn afgesneden, als een vrucht, een appel. Wij baren iets anders. Recursie, de elegante vorm waarop leven zich herhaalt, in steeds kleinere units, en nog kleiner en nog kleiner en nog kleiner om me zo een glimp te laten opvangen van het oneindige in me is gruwelijk. Die sterrenhemel, die is nog te vatten, maar het oneindige de onzichtbaarheid in, het piepkleine, de pot curry die de lopende band opslokt waarop ze gemaakt wordt. Het idee dat zo computers in elkaar zitten, het netwerk dat we maken, is zo overweldigend dat neerzeigen bij een afgebeuld paard, huilen op straat, of vanwege schoonheid, begrijpelijk wordt: een brein dat slechts zes dingen in het werkgeheugen kan houden is op dit soort dingen niet ingesteld. Het probeert iets in het lange termijn geheugen te stoppen. And that’s it. Het kan onmiddellijke realiteit niet aan. Het geeft op en over. Je begrijpt de mystics: niet de relatie met god, maar het uit je eigen brein knappen. Je niet voorstellen dat je Jezus bent, Van Gogh, Napoleon of Hitler, Teresa van Avila, Saul op weg naar Damascus: maar hun knappende, openspattende brein, het brein dat groter is dan zichzelf en alle breinen omvat. Ik ervaar de wagenziekte, de misselijkheid, van schaal. De hoogtevrees, de dieptevrees, oneindigheidsvrees als je je mee laat voeren in die vortex. De trap, de spiraal afdaalt, waarin het brein heel lang mee kan gaan en dan afhaakt, en dat voelt als het loslaten van het laken met knopen dat uit de gevangenisraam langs de muur naar beneden hangt en te kort is, je springt, je laat je vallen en hoopt dat je enkels niet knakken, botten splinteren en dat je nog wat overhoudt om weg te rennen, behalve dat je bij infinity nergens heen kunt rennen. Totaal bewustzijn is niet rustgevend. Dat is de immense stilte, vlakte, het niks – maar ook daar kan het brein niet tegen, een rustbrein zoekt prikkels, gaat malen, gaat zich pijn toekennen bewijzen experimenten in laboratorium keer op keer. Liever pijn dan niks. Een crushing weight een oneindige val de diepte in, er is geen grond, geen gebroken enkel. ‘Boom maakt tak’ is het algoritme. Voor een machine is er geen reden om te stoppen, waarom niet nog een tak? De geest kan altijd nog iets denken, nog een tak, nog een fractal. Een fractal: het oppervlak is bekend, maar de omtrek wordt steeds langer, je loopt steeds verder. Het brein kan gewoon niet niks denken. En het duurt elke ochtend langer voordat ik kan beginnen tenzij ik gewoon begin en de student begroet in de chat die het klaslokaal tegenwoordig is en aan het werk ga.