The next message you need is always right where you are – Ram Dass

Ik vind een boek van Klaus Mann, typ een pagina over, leg het weg. Dik en ongelezen ligt het in een doos, die ik dichtvouw op een manier waarbij de laatste flap die ik instop kreukt. Alles waar ik aan hecht maakt zwaar. Op een dag ben je zo solide geworden dat niks meer beweegt. Kijk liever hoe poreus alles is, en veranderlijk, zegt de teacher. Een druppel valt op het toetsenbord. Waar ik voorheen ‘dak lekt’ dacht zie ik golvende energie, een patroon op het plafond, barbapapavormen. Ram Dass moet sterven op Netflix. In een luxe resort op Maui zit hij in een rolstoel die omhoog en omlaag beweegt, zwembad in en uit, als een paaldanser in een stalen karkas, als een brandweerman zonder brand; hij zit in zijn vogelkamer (arendsnest) waar een klok hangt die alle uren van de dag ‘now’ aangeeft. De rolstoel heeft dikke gele banden en oranje drijvers, rijdt de zee in en komt los van de grond, golft mee op golven, als een capsule: Ram Dass, omringd door tien mensen die als bloembladen om hem cirkelen, de camera zoomt uit, vliegt het universum in terwijl de bloem kleiner en kleiner wordt, de blaadjes waaien niet van hem weg, laten niet los, terwijl er toch een flinke wind staat.

‘Een mens wordt ouder, is niet meer echt jong, en kijk, de tijd gaat steeds sneller voorbij. Een jaar, dat was vroeger toch echt iets groots! En nu? Als het net begonnen is, is het alweer afgelopen. Dus de volwassenen hadden gelijk… De volwassenen waarschuwden het kind waarvoor drie weken, twee maanden, onafzienbaar leken. ‘Wacht maar!’ spraken de volwassenen met ernstige gezichten. ‘Let maar op! Hoe ouder je wordt, hoe vlugger de tijd voorbijgaat. Steeds vlugger, let maar op! Wacht maar!, steeds sneller ga je naar je graf toe…’ Volwassenen-geklets, belangrijkdoenerig gepraat, je haalde je schouders op, grinnikte achter de rug van een kinderjuffrouw, van Omama, van de leraar. En nu – wat een verrassing! nu blijkt dat de volwassenen bij wijze van uitzondering niet gelogen hebben. Hoe ouder je wordt – het is waar, ik kan het getuigen –, hoe vlugger de tijd voorbijgaat: naar het graf toe, steeds vluchtiger, steeds ongrijpbaarder. Als we beter zouden leven, meer in harmonie met het moederlijke Al, misschien waren de dagen, de jaargetijden, dan concreter voor ons, solider, werkelijker. ‘O Seligkeit der kleinen Kreatur – die immer bleibt im Schosse die sie austrug…’ Rainer Maria Rilke, wiens late overpeinzingsgedichten mij zo vaak raad en troost schenken, wist meer dan wie ook over dit geluk van het plantachtig opgenomen zijn in het geheel, van het verloren paradijs van de ‘zuivere ruimte’, ‘waarin de bloemen oneindig opengaan’ en waartoe ook de mug, ‘klein schepsel’ nog blijft behoren. Maar de vogel – dat tragisch-bewuste, problematisch-onafhankelijke schepsel, bijna een Hamlet in vergelijking met de zalig in het geheel gevoegde roos – heeft al geen totale vrede meer, alleen ‘halve zekerheid’. En wij?

En wij, toeschouwers, altijd, overal

toegewend naar dit al, nooit buiten onszelf!

‘t Is ons te veel. Wij ordenen. ‘t Valt uiteen.

Wij ordenen weer en vallen zelf uiteen.

Wij ordenen het geheel, ieder naar zijn aard, naar zijn opdracht. Ik moet schrijven. Misschien zou ik liever schilderen of dansen of tulpen kweken; maar een mens heeft geen keus. Overigens moet je tegen jezelf zeggen, dat de literaire vorm van ‘ordenen’ niet zinlozer en niet minder noodzakelijker is dan enige andere. Het manuscript, waar ik vlijtig aan tik, vergeelt, verbleekt, valt uiteen; maar wat wordt er van het standbeeld, het bloemperk, het vliegtuig, de kathedraal? Verplicht tot de vergeefse daad, tot het ‘vergeefs’, verricht ik mijn dienst aan de schrijfmachine. Bladzijden vullen zich met zwarte tekens; de lade vult zich met beschreven vellen. Het wordt een roman, voorbestemd om te vergaan, nog minder houdbaar dan de dom van brokkelige steen, de breekbare propellor, het tuinpad dat, door onkruid en storm bedreigd, onderhoud nodig heeft.

[…]

De overmaat van indrukken en problemen vraagt om ordening voordat wij zelf vergaan.’ Het keerpunt, Klaus Mann, Privédomein (1 ei, bod van BoekenBalie)