Ik wist dat ik nooit vervuld zou raken van een kantoorbaan toen ik de dagboeken las van Virginia Woolf. Er is geen enkel oorzakelijk verband tussen beide, het één, de dagboeken, leidde niet automatisch tot het tweede, de kantoorbaan en mijn gevoel daarover. Maar.
De dagboeken toonden me een glimp van hoe je zou kunnen leven: totaal gelukkig zijn, diep ongelukkig zijn, in een stoel zitten, slenteren door een stad, wandelen, met vrienden afspreken die ook boeken lezen, schrijven, gelukkig zijn, ongelukkig zijn. Er zit iets in die boeken dat me verloste. Na zo’n glimp wordt alles anders.
Daarom is alleen zijn nu zo moeilijk denk ik. De glimp is gevaarlijk. Voorheen was alles eenvoudig, je wist niet anders, maar als je geluk-met-zijn-tweeën hebt geproefd, is alleen zijn niet zo eenvoudig meer, dan heb je andere woorden nodig.
Alleen zijn heeft iets positiefs, al en een zijn, er ontbreekt niets. Eenzaam roept andere associaties op, en al zegt het web dat -zaam ‘de neiging tot iets hebbend’ betekent (de neiging tot een?), ik hoor in dat achtervoegsel voortdurend wat ontbreekt aan het voorvoegsel, samen.
Niemand hoeft wat van je. Niemand zit op je te wachten. Eenzaam is het woord waarin alleen zijn verandert nadat je weet wat samen zijn is. Natuurlijk kun je alleen zijn, daar gaat eenzaamheid niet over, het is een gemis, omdat je weet dat iets anders mogelijk is.
De dagboeken slorpten me volledig op. Zo’n leven dus. Je zou kunnen zeggen: je doet het al, in het weekend, aan het einde van de week, en op je vrije dagen, en ‘s ochtends vroeg, als de dag begint.