Het leven helt over, er is nooit evenwicht, alles schuift. Als dat zo is, let the more loving one be me. Andersom accepteert mijn ego niet, dus blijven gruwelbeelden me lastigvallen, op het pontje, elke dag opnieuw, als ik naar mijn werk ga. Zo moet Charon zich voelen, lijdend onder de taak die hij tot in de eeuwigheid vervult, drommen mensen naar de overkant brengen, het pontje bezwijkt bijna, er is nauwelijks plek om te staan – ik sta gedrukt tegen een stelletje waarbij de een vooroverbuigt, terwijl de ander lichtjes van hem af beweegt, nauwelijks waarneembaar, een centimeter misschien, maar toch, het ineenkrimpen, de beginnende verwijdering, terwijl ze verliefd zijn, ze gaan een leuke dag hebben, ze lopen Amsterdam in. Ik zoek, pieker, waar het einde zat, het zat ongetwijfeld in het begin, al geloof ik dat niet echt.