Things become addictions for no good reason except that you started them. – Lauren Slater

Niet beginnen, zegt ze. We staan in een kroeg vol jonge vrouwen en een paar mannen. Ze heeft makkelijk praten. Wanneer begint iets? Als je iets ziet wat er niet is? Kan iets aan één kant beginnen, een touwtrekwedstrijd met alleen jij?
Zodra de ziel het voor het zeggen heeft vallen wij allemaal.
Het duurt eindeloos, zeg ik haar smekend. De steen in mijn maag zou door de hoeveelheden thee die ik drink intussen afgesleten kunnen zijn, maar ik drink koffie, uit harde witte dikke ziekenhuiskoppen, meedogenloos, en koffie erodeert niks.
Veertien maanden is kort, zegt ze sussend, denk eerder aan tweeënhalf jaar. Ze schuift voorzichtig de grens op, als een zachte heelmeester, net genoeg, en over tweeënhalf jaar zegt ze dat ik aan vijf jaar moet denken. En dan aan tien.
Kun je je zo onrustig voelen dat de onrust jou beu is? Misschien komt de lente eraan. Ongeacht.
De buurman heeft een houtversnipperaar, een manshoge gele trechter, daar duwt hij door de storm afgebroken takken in. Er komt zaagsel uit, zachte gele duinen die hij rustig laat liggen in het natte gras, ze wachten op konijnen.
Ik zou mijn ongeduld kunnen verwelkomen, samen met de merel die takjes verzamelt en de lucht die elke dag een tint blauwer kleurt; takken kunnen sprokkelen om door de trechter te duwen, als ik wist waar de tuinhandschoenen zijn met de aan elkaar gekleefde vingers waarvan de dunne huid niet los te trekken is zonder te scheuren.
Jij hebt een pragmatisch iemand nodig, zegt ze. Iemand die niet zoveel denkt. Ze is al honderd jaar samen, niemand heeft haar verlaten, heeft haar vakantie over vijf maanden geregeld. Bedoelt ze zulk pragmatisme?
Ik zoek iemand die halverwege van gedachten verandert, omdat ze iets nieuws denkt, die koffiemensen leuker vindt dan theemensen, maar goed, misschien heeft ze gelijk: het is verstandiger, net zoals je baan houden.
Het is te vroeg, zegt ze. Op een dag komt iemand langs en dan weet je ‘zij is het’ zonder al dat gedenk.
Iemand die niet zo in haar hoofd zit. Ik kan me er weinig bij voorstellen.
Een dag later. Ik wil een allenig ik ontmoeten, schrijf Marja Pruis. Niet verschanst – en alles weten van die ik, zonder het persoonlijk leven uitgeserveerd te krijgen. Ze braakt als iemand over zijn/haar lief schrijft. Wat voor vreemde grens is dat? Ik begrijp die niet. Het is natuurlijk onmogelijk over je lief te schrijven. Maar dat is elk schrijven. Wie is die ik, die ze, hemmen, haren.
Ze (niet Marja Pruis) schrijft dat ze vorig jaar narcisjes in een potje kreeg van een goede vriendin, ze heeft de bolletjes in de groenstrook voor haar huis gezet, maar was ze vergeten. ‘Maar die komen nu ineens op.’ Haar bericht plopt als een narcisje op mijn scherm. Ze woont een jaar en vier dagen aan de andere kant van de stad. Ze is jarig. We zijn steeds jarig.
Misschien is er alleen fantoomeenzaamheid, geen wezenlijke, gemis van iets wat ooit was, want uiteindelijk gaat iets groeien, sensaties, gevoel, gedachten, fantasie, – natuur vult altijd leegte op.
Drie jongetjes komen aanlopen, ze slaan met stokken, ze stuiven het zaagsel uiteen.
Een logboek legt de dagen op volgorde en dan de woorden.

 
* Zodra de ziel het voor het zeggen heeft vallen wij allemaal. Het is als met onze geliefden: zij mogen zuiverder in ons leven zolang zij afwezig zijn, wij streven toch naar vereniging en zelfs naar bezit. – Simon Vestdijk in Hoe verliefd is de lezer, Doeschka Meijsing

* Bij mij gaat het licht pas uit als iemand het over zijn man heeft, of vrouw, over zijn vriend of zijn – braak – lief. Ik wil een allenig ik ontmoeten, niet verschanst, ik wil alles weten zonder dat ik het persoonlijk leven krijg uitgeserveerd. – Genoeg nu over mij, Marja Pruis

* Als je schrijft, leg je woorden op volgorde. Die lijn van woorden is je pikhouweel, je beitel, je scalpel. Je maakt er een pad mee vrij. Al gauw bevind je je op geheel nieuw terrein. Is het een doodlopend pad, of heb je het echte onderwerp te pakken? Dat weet je morgen, of volgend jaar rond deze tijd. – The writing life, Annie Dillard

«