We geven iets een naam, en denken dat we het kennen. We denken dat we iets kennen, omdat we het een naam geven. Omdat we een geheugen hebben. Maar wat we zien en wat we onthouden is niet één-en-hetzelfde. ‘Human beings tend to forget reality and invent words.’ Stel, we zien iets voor de eerste keer, door een microscoop, we weten niet wat we zien. We zeggen, het lijkt op een school vissen (een zee vol), op regendruppels, op een kudde buffalo’s; sommige zwemmen als slangen, sommige zien eruit als een berg schroeven, sommige wiegen als koren in de wind. Wie dit hoort, denkt, het lijkt op een school vissen (een zee vol), regendruppels, een kudde buffalo’s; sommige zwemmen als slangen, sommige zien eruit als een berg schroeven, sommige wiegen als koren in de wind. De man die dit vertelt, Joe Davis, geeft een lezing alsof hij een gedicht voordraagt. De lezing is geen gedicht. Het gedicht is een lezing. Hij brengt me aan het wankelen. Boeken, bibliotheken, encyclopedieën – woorden leiden weg van de werkelijkheid, weefsels van illusies. Hij vertelt over zijderupsen die gouden draden spinnen, ergens in Japan – een sprookje dat waar wordt; ‘bioart’ en ‘genetic art’ genoemd, bij gebrek aan beter. ‘Whatever you tell, how many words you use, will not be enough, will never be enough.’