Ze neemt me mee naar nog een beeld in haar wereld, naast het plastic plaveisel van het toetsenbord, het luie oog van de webcam. Het staart ons aan, neemt ons waar, dat oogje van glas, groen als gif, we verdwijnen erin, in die wereld zonder zintuigen (behalve dat luie oog). Wie is die ik die ons in elke videovergadering aanstaart? Dat wezen zonder lichaam, dat kijkt naar een lichaam van pixels, een omhulsel. En dat ben jij dan. Recursiviteit was nog nooit zo zichtbaar, bij elk scherm dat we delen we een scherm dat we delen tot we verdwijnen in een punt aan de horizon. Het idee van verdwijnpunt vind ik prachtig. Ik stel me een soort doucheputje voor, microscopisch klein, of nou ja, ter grootte van een pixel, waar alles in verdwijnt, naar toegezogen wordt. Aan de achterkant wordt alles pixel voor pixel weer opgebouwd. Voor iemand aan de andere kant van het scherm (een mens, google) heb ik geen geur, geen tast, geen trilling. Mijn lichaam verplaatst me niet, ik zit stil, een aspect dat ik heerlijk vind (ik sta niet langer op de drukke pont, waar dikke en dunnen lijven me duwen, ik denk aan het ergste dat kan gebeuren). Mijn reistijden zijn gereduceerd tot 0, behalve die naar de supermarkt. Studenten die ik spreek vinden online les niet fijn, ze hebben hun camera standaard uit, ze willen naar school, daar doen ze meer. Ik vind de situatie heerlijk, misschien omdat ik van woorden houd, het werk is talig geworden: geluid en chat. Twee parallelle werelden. Meestal plakken we het goede oog af, niet het luie. Nu trainen we het luie oog, het spiedt in al die huizen, ik vlieg van woonkamer naar woonkamer. Ik snap wat ze bedoelt met dat luie oog, het registreert zo weinig. De webcam als lui oog is een complex concept. Dit kan een prachtig essay worden, denkt het brein. Het luie oog van de cycloop. Het luie oog van de techbedrijven. Al die lichamen die verdwijnen, verschijnen. Luiheid is een functie van het brein. Ik zit met een koptelefoon op die het geboor bij de buren buitenhoudt. Ik ben een omhulsel, een feedbackloop.

«