In Het geluid van vallende sneeuw schrijft Jannie Regnerus over een tuin in Kyoto, met vijftien rotsen. De rotsen liggen in een bed van wit grind, ogenschijnlijk willekeurig verspreid. Vanuit welk perspectief je ook kijkt, nooit zie je meer dan veertien rotsen, steeds valt er een weg achter een andere. In een staat van verlichting kun je de vijftiende rots zien. Nog niet zo lang geleden zou ik dagdromen van deze tuin, hem oproepen in mijn verbeelding, nu kijk ik op internet, en daar ligt hij, niet te missen, in de diepte, tussen tempels en bomen, een witte rechthoek – een paar keer klikken en kort de adem inhouden brengt hem naar de oppervlakte van het beeldscherm, als een opgedoken parel. De tuin op die manier bekijken voelt als schending, als spoiler: van bovenaf zie ik alle vijftien rotsen meteen liggen, in groepjes van drie. ‘Omdat dit soort tuinen een soort lege podia zijn, kun je er heel geconcentreerd kijken en luisteren. In de herfst komt men er om het rood kleuren van de esdoornbladeren te bewonderen, en om diezelfde rode bladeren wiegend te zien vallen,’ schrijft Jannie Regnerus. In de winter is het zo stil dat je sneeuwvlokken kunt horen vallen. Om te horen hoe dat klinkt kun je twee donzen veertjes tegen elkaar slaan. Het geluid van vallende sneeuw, herinnering aan Japan, Jannie Regnerus

»