Wie leest kan alles met alles verbinden, waant zich meester, denkt iets van de wereld te begrijpen omdat hij woorden begrijpt.

In een bad dat ik laat leeglopen vormt het wervelende water een minitornadootje, dat richting doucheput beweegt.

Als ik mijn ogen sluit en boven de Molenwijk zweef – waar ik wandel tussen reusachtige bomen en reusachtige flatgebouwen – zie je molenwieken, op de tekentafel een mooi gezicht, lange lijnen langs een lineaal, hoeken van negentig graden.

Ik loop er elke dag, tussen deze flats, om de strijd aan te gaan en ze te verslaan, lezen is een sluipende vorm van waanzin, mijn Dulcinea is Irma Plugge (een kopie van mezelf zo stel ik me voor, leesverslaafd, te zien aan de talloze boeken waarin ze op de eerste pagina haar naam in schuinschrift schreef – alsof ze voortdurend met westenwind te maken had).

Bij een ontruiming van haar flat stonden dozen bij grof vuil, de bladzijden kleuren bruin, beginnend bij de rand. Ze loopt enkele decennia voor op mijn tijdruimte-continuüm. Ze leest wat ik zou lezen, als ik jonger was.

[bij het lezen van De Frontenacs, François Mauriac]