Het beeld bevalt me, de onlogica, of misschien kan ik beter schrijven de Schrödinger-logica, de kat leeft en is dood, want je kan met evenveel recht schrijven ‘de aarde, die de mens met een meedogenloze zwaartekracht te pletter laat vallen’. Zwaartekracht is enkel een liefhebbende, koesterende kracht, wanneer je je voorstelt dat een alles en ieder zónder de kille, levenloze ruimte in zweeft. Dat paradoxale heeft de schrijver gevoeld want ‘aan de borst drukken’ heeft iets beklemmends, wat het liefhebbende afzwakt, smoort, verstikt.
- Julian Barnes schreef een prachtig (liefhebbend?) rouwboek
- Femke Brockhus schreef een beklemmend (liefhebbend?) rouwboek
- Manon Uphoff schreef een beklemmend (liefhebbend?) rouwboek
Het bijvoeglijk naamwoord is een probleem bij schrijven, aan wie of wat behoort het toe, aan het beschreven object of aan de ogen en het hart van de schrijver? James Wood zegt hier iets over in Hoe fictie werkt, maar voordat ik dat teruglees wil ik zelf schrijven.
Is zwaartekracht liefhebbend? Nee, natuurlijk niet, bij zwaartekracht is zoiets duidelijk, duidelijker dan bij andere zaken – de rode appel, de grote boom, de voorzichtige tred van een oude man – zwaartekracht is eerder hebberig dan lief vanuit de aarde bezien: de aarde wil alles hebben, uiteindelijk, ze slokt alles op, al kun je kortstondig aan haar ontsnappen.
Als je van x meter recht naar beneden valt kom je tot de knieën in de aarde, je schedel, je knoken, alles doorboort je terwijl je zelf het oppervlak doorboort (Julian Barnes die in zijn rouwboek de geschiedenis van het luchtballonvaren beschrijft).
Jaren gebruikte ik het bijvoeglijk naamwoord nauwelijks. Ik sneed het uit mijn schrijven zoals de balletjuffrouw de kromme rug uit me sneed: met een priemende blik. Strengheid absorbeer je, internaliseer je, ze voedt je. Ballerina’s lopen kaarsrecht, in een voortdurende strijd met de zwaartekracht, maar omdat je rechtop loopt, heb je daar minder last van.
Met een beetje inspanning ontsnap je aan je juk, zoals een ondeugend kind, maar het hoeft niet.
Het Andesgebergte kent de minste zwaartekracht, de Noordpool het meest, hoe zit het met een huis tegen de Rocky Mountains? Zoiets staat, als ik me goed herinner, in Beesten die je niet mag schieten. Geheugen is een soort mentale zwaartekracht, het ankert, omdat ik een geheugen heb voel ik me onvrij.
Er groeit iets duisters in je. Om te groeien is duisternis nodig, iets moet wortelen in de aarde, dat geldt ook voor het kwaad. In de moeder, in het donker, groeit het kwaad. Wat groeit heeft duister nodig. Als iets kwaads in je groeit heeft dat duister nodig.
De jongen, als hij opgroeit, zit in een donkere kamer, en daar groeit de haat, de eenzaamheid.
Misschien is rouw niet iets wat je overkomt na een onvoorstelbaar verlies, maar wat je creëert lang voor de persoon dood is. Dit boek gaat behalve over loslaten over een zwarte bloem die groeit. Alles wat groeit heeft duisternis nodig. Wat als er alleen duisternis is? Het beeld van een puber/adolescent die zich opsluit in een donkere kamer om te groeien tot een bloem van het kwaad, een fleur du mal. Femke Brockhus schetst het beeld van een moeder die haar zoon liefhebbend aan de borst klemt, een en al zwaartekracht.
[Femke Brockhus, Beesten die je niet mag schieten]