Ik voel liefde en vrees voor vrouwen in de supermarkt die leunen op een rollator, wier boodschappenmandje, leeg is. Altijd in deze combinatie. Ik houd van hen en ben tegelijkertijd bang voor hen op een manier waarop je houdt en bang bent van dat wat je ooit bent geweest of waarvan je verwacht dat je het op een dag zal worden. Ik weet dat ik vroeg of laat tot hun leger zal toetreden, om dit cliché maar eens te gebruiken. Eén moment stel ik me lange rijen oude vrouwen voor, keurig gekapt. Ik ben aan hen verwant, één van hen, hoewel anders.
‘Wat ga je eten?’ vraag ik. We staan bij spitskool, Chinese kool, biologische broccoli die in plastc verpakt zit. Koude nevel komt uit het schap. Ze lijkt verrast, draait zich om, een kort moment voel ik spijt, ik verwacht een monoloog. ‘Aardappeltjes en sla. Ik kook altijd, ook als ik geen zin heb, dat is mijn ritme. Ik zit vast aan mijn ritme. Op de ene dag stofzuig ik, de andere dag… Sommigen doen dat niet, sommigen zijn niet eens thuis als de thuiszorg komt, ik vraag thuiszorg altijd of ze iets willen drinken. Ze zijn zo aardig. ‘Ben je te druk? Maar je moet wel drinken.’ Dan is het alsof ik voor ze zorg en daar moeten we dan om lachen.’
[bij het lezen van Schuilplaats voor andere tijden, Georgi Gospodinov, overgenomen uit 1. Kliniek voor het verleden]