Édouard Louis zegt tegen Dirk Leyman in De Morgen

Nee, omdat ik expliciet autobiografisch schrijf. Fictie interesseert me in wezen niet. Let op, dat is een zeer belangrijke nuance. Want voor mij is uitgesproken autobiografisch schrijven juist ontregelend. Vaak krijg ik te horen, na lezingen of bij signeersessies: ‘Je hebt er toch zeker wel een beetje fictie aan toegevoegd?’ Alsof het dan minder hard aankomt en men niet kan geloven wat ik schrijf.

Nee, geen fictie. Want als mijn geschiedenis fictie is geworden, kunnen mensen ze zomaar wegwuiven met de woorden: ‘Ach, het is verzonnen wat hij heeft meegemaakt.’ Dat klinkt geruststellender, natuurlijk. Maar het mag juist niet geruststellend zijn.

[…]

In Frankrijk is de kloof tussen fictie en autobiografie groot. Fictie verkoopt ook veel beter. Autobiografisch schrijven wordt minder au sérieux genomen in de media. Conservatieve stemmen vinden het navelstaarderij. Terwijl het veel confronterender is dan fictie. Lees maar de boeken van Karl Ove Knausgard of Claudia Rankine, dat is anarchisme. Dat laat normen ontploffen.

[ik ken Claudia Rankine niet, dat wordt mijn volgende boek]

Vanwege je vipstatus na een jaar lang vliegen met United Airlines heb je je al geïnstalleerd in je stoel bij het raam wanneer het meisje en haar moeder bij jouw rij aankomen. Het meisje werpt een blik op jou en zegt tegen haar moeder: Hier zijn onze stoelen, maar dit had ik niet verwacht. De reactie van de moeder is nauwelijks te horen – Snap ik, zegt ze. Ik ga wel in het midden zitten.