In Over leven en schrijven zegt Stephen King dat je geen plot nodig hebt om een goed boek te schrijven, wel een situatie, dialogen en beschrijvingen.
Plot: gezin maakt verstikkende reis naar Noorwegen, caravan valt in ravijn, zus redt ternauwernood broer, broer komt met de schrik vrij, broer verdwijnt na het ongeluk en laat zich na een paar radeloze dagen vinden omdat het hem lukt met de laatste energie in een telefoon zijn locatie door te geven.
Beschrijf, zeg wat je ziet en ga zo snel mogelijk verder met je verhaal, zegt Stephen King. Overweldig de lezer niet met teveel details.
Situatie: meisje leidt aan eetstoornis (dwangstoornis, beweegstoornis) en gezin lijdt daaronder. Moeder wil op reis naar Noorwegen waar ze zich ooit vrij voelde.
Mooie zin: ‘Toen ik klein was was ik bang voor onweer […] alsof ik getuige was van een ruzie waar ik niet tussen kon springen.’
Zo lees ik het boek, ik kijk naar onderhuidse en openlijke ruzies (‘onweer’) waar ik niet tussen kan springen. Ik denk dat ik door in het hoofd van het meisje te zitten begrijp dat als je eenmaal in een groef zit het moeilijk is om terug te keren naar wie je daarvoor was, als dat al zou kunnen. De dwang is één van de weinige dingen die lukt, die je beter kan dan anderen, en onderweg heb je inmiddels zoveel schade aangericht waardoor je je ellendiger voelt dan toen het begon. Sorry zeggen is moeilijk, al lukt het de broer op de laatste pagina wel. Verbijsterd blijf ik achter.
[Epiloog: ander iemand komt binnen en waar ik over vertel is de caravan die in het ravijn valt – blijf je daar vervolgens mee rondrijden? laat je die niet terugslepen naar Nederland? wie koppelt op een helling, in een bocht, een caravan af? Mijn suspension of disbelief werkt beter bij wat iemand denkt dan bij plot. Ik geloof een verteller die drieduizend kniebuigingen gelijkstelt aan het eten van een sandwich. En vervolgens zegt dat dat een leugen was, dat het er vijfduizend waren.]