Schrijvers zijn curatoren van ervaring. Ze filteren de ruis van de wereld, en van die ruis maken ze het puurste signaal dat ze kunnen – zij creëren verhalen uit wanorde. Zij verstrekken dit verhaal in de vorm van een boek en oefenen op een onuitspreekbare manier gezag uit over de leeservaring. Maar hoe puur de verzameling van gegevens die auteurs de lezers verstrekken ook is – hoe vlijtig ook voorgefilterd en strak gereconstrueerd – de hersens van lezers zullen doorgaan met de taak die hun is opgedragen: analyseren, screenen en sorteren. Onze hersens zullen een boek behandelen alsof het een van de vele andere ongefilterde, gecodeerde signaaltjes op deze wereld is. Oftewel: het boek van de schrijver wordt, voor de lezers, weer een vorm van ruis. We nemen zoveel als we kunnen op van de wereld van de schrijver, vermengen zijn materiaal met het onze in de alambiek van onze lezende geest, en combineren dit alles om het in iets unieks te transformeren. Dit is volgens mij waarom lezen ‘werkt’: lezen weerspiegelt het proces waarmee wij ons de wereld eigen maken. Het is niet dat onze verhalen ons per se waarheden over de wereld vertellen (al doen ze dat misschien wel), maar meer dat het lezen an sich voelt, en ís, als het bewustzijn zelf: onvolmaakt, bevooroordeeld, troebel, co-creërend. – Wat we zien als we lezen, een fenomenologie, Peter Mendelsund (vertaald door Roos van de Wardt)