Ik durf niet te vliegen. Het lichaam heeft geen vleugels, het heeft platvoeten. We hebben trombosesokken nodig in de lucht. Mijn angst groeit, hoe ouder ik word, hij is plaatsvervangend, net als schaamte. Ik wil van niemand weten wanneer hij vliegt, ik slaap slecht, en als betreffende persoon twee weken later op het antwoordapparaat staat, denk ik, zie je wel, oog van de naald. Vroeger vloog ik wel eens. Op de heen- en terugweg serveerde de luchtvaartmaatschappij dezelfde film. Ik beschouwde dat als een slecht voorteken. Men is niet werkelijk met je bezig. Inmiddels woon ik in Amsterdam-Noord, op een dijk, onder de zeespiegel en vaar met een pontje heen en weer.