Het geheel overzien, zoals de adelaar die boven het dal zweeft, en inzoomen op een muis, hem grijpen vóór hij wegschiet, het korenveld in.

Ze zit boven in de nok, op een tribune, achter een computer, even later ligt ze op knieën op een kale vloer met een kleine camera, tussen wapperende sneeuwwitte lakens van ongeveer 5 bij 3 meter hoog (16:9, breedbeeld, verticaal, portrait in plaats van landscape, terwijl landschappelijk wel het gevoel is, door het wapperen, de eenvoud van een ventilator, het geruststellende geluid van een apparaat dat zoemt in het donker).

Regisseren: sky level awareness combineren met ground level clarity. De adelaarsblik, het dubbele zien – ‘both the details and the immensity of life’. Dat. Dat. Dat! Immensity. Alles. Totaal. En Dit, een detail te mooi om te laten gaan. Spieden, bidden, blijven, uren aan een stuk, grijpen. Ze zijn met zijn tweeën. De ander staat op de vloer, die maakt de beelden, is de muis, of eerder de kat, eindeloos geduld, in de zon, onder een spot.

Wat de tweede doet, al komt zij eerst, zij is lichaam, haar handelingen, moet er goed uitzien. Behalve beeld is ze ook brein, bewustzijn, ze filmt zichzelf (er hangen vier camera’s) en ze kijkt naar die beelden en stuurt zichzelf aan, verandert haar bewegingen, terwijl ze daar zo staat middenin het korenveld (een cirkel van wit parkietzand, een flinterdun privéstrandje, het past in een klein geel emmertje, neemt nauwelijks ruimte in in de opslag, travelling lean en mean dit keer, efemeer, weg de ballast van al die jaren).

Ofwel, kijkend naar haar op de vloer, in het donker, ben ik in I’m a strange loop van Douglas Hofstadter beland. Theatermaken? Een vreemde lus creëren. Een machine maken/bedenken en vervolgens uitvinden hoe je jezelf laat knevelen door die machine, wat de logica van de machine is. Bestuurd worden door wat je bestuurt. Het monster baren en daar leven in blazen. Iets afbreken en tegelijk iets opbouwen. Iets bouwen met leegte, lucht, wind, data, woorden die niets wegen en die klinken in het donker.

Wat makers doen in het klein is waaruit leven bestaat. Je maakt (doet, handelt) en wordt geleefd door wat je zelf in gang hebt gezet, er valt niet aan te ontsnappen. Je puzzelt je puzzel in elkaar, zoekt naar een essentie in de rommel die je maakt.

Er ligt kinetisch zand. Wat? Zand dat beweegt. Het oogt beter dan het voelt, het voelt niet lekker, niet wonderbaarlijk. Maar het lijkt te bewegen zodra je het in een vorm kneedt en loslaat (het belang van loslaten kun je overdrijven), als een kolonietje van iets met een eigen wil, het heeft visuele kwaliteiten.

Het is aangenaam om hiernaar (het zand, de makers, het denken, het vershoudfolie) te kijken. Het stuk kan elke vorm aannemen zolang de première nog niet is geweest. Alsof alles mogelijk is. Intussen is dat niet waar. Kinetisch zand wordt niet ineens een sculptuur van Elvis of een zeemeermin van Disney. Een maker maakt steeds min of meer hetzelfde, ontkomt niet aan zichzelf, een zonnebloem verandert niet in een cactus, hij kan wel steeds zonnebloemiger worden, steeds cactusiger.

Ze racen op iets af, heel traag, onontkoombaar. Alles is in gang gezet. Of zoals de eerste zei: de mens heeft op de knop geduwd, hij was het zelf. Of, iemand heeft op onze knop geduwd. En ook, iemand in de toekomst deed dat. En dan nog, dat oosten, die wedergeboorte, al die tweede kansen die duizendste kansen blijken, steeds opnieuw.

[bij het kijken in Rotterdam naar het maken van Antibodies]