Het kroos kruipt aan wal. Eindelijk is de vijver zoals bedoeld. Toen de waterspiegel niet wilde stijgen en ik het gesjouw met een groene en witte gieter beu was, heb ik, fabel van Aesopus indachtig, keien op de bodem gelegd. De kraai laat een steentje vallen, en nog eentje, en nog een eentje. En vandaag, na een enorme hoosbui – de fabel gaat over geduld, niet over grote stappen snel thuis –, zijn die keien eindelijk onzichtbaar, stroomt de vijver over, en spoelen kleine gifgroene blaadjes over de rand aan land. De slechte zomer is de goede. Het kroos kwam er vanzelf in, met kringelende wormpjes, na het graven van het gat. Dat we voortplanten voortplanten noemen is een rake bres in de taal. Een plant kan moeilijk van zijn plek komen. Ik wil graag riet, dat even verderop staat. De katten komen met natte poten binnen. Ze deppen die in de inktzwarte waterspiegel en likken ze dan schoon.