Ik ken geen ontluisterender portret van de jaren zestig dan dat van Joan Didion. Vertegenwoordigden de hippies in onze ogen het summum van narcistische zelfbegoocheling, voor de in 1934 geboren Didion was de tegencultuur een omslag in haar leven, het moment waarop ze haar geloof in het sociale contract verloor. Een aantal van de essays, waarin ze onder meer de Summer of Love van 1967, de Charles Manson-moorden, de ontvoering en radicalisatie van miljardairsdochter Patricia Hearst, The Doors en de Black Panthers beschrijft, zijn vertaald en verzameld in De verhalen die we onszelf vertellen, een door Joost de Vries samengestelde en verhelderend ingeleide bundel.

In de titel resoneert een van haar beroemdste zinnen: ‘We vertellen onszelf verhalen om te kunnen leven.’ Daarin ligt gelijk besloten waar het in de vlijmscherpe analyses van Didion over gaat: de noodzaak om betekenis te geven aan een van zin verstoken bestaan en op die manier overeind te blijven. Omdat verhalen ons in stand houden, onthullen de vertelsels waarin we geloven hoe we onszelf definiëren. Haar hoogstpersoonlijke
essays gaan over hoe het is om Joan Didion te zijn, en omdat ze een briljante schrijver is, gaan ze over hoe het is om u en mij te zijn.

In de aanloop naar de vermaledijde jaren zestig is Joan Didion een fragiele, glamoureuze, beeldschone, kettingrokende vrouw van nog geen 1,57 meter, met wekelijkse migraineaanvallen, dagelijkse huilbuien en een
constant ondergewicht. Van een geliefde krijgt ze op haar 23ste verjaardag De tragische muze van Henry James cadeau. Hij heeft het omslag bewerkt en de titel veranderd in De tragische muis. Het is 1957. Ze weet niet dat het ergste haar nog te wachten staat, maar ze vermoedt het. Zoals ze in ‘Het nut van een notitieboekje’ bekent, behoort ze tot het slag mensen dat dingen opschrijft omdat ze ‘bij hun geboorte al verlies voorvoelden’.

Verliezen is bij Didion werk. Door te schrijven wil ze mensen en situaties vasthouden terwijl ze weet dat ze ze aan het kwijtraken is. Het maakt van haar een chroniqueur van vervliegende dromen, verdwenen vertrouwen, verwoeste illusies. Haar essays zijn stuk voor stuk onsentimentele elegieën, waarin om de hoek van haar huis in Hollywood de slachtpartij op de zwangere Sharon Tate en haar vrienden plaatsvindt, haar onverwoestbare held John Wayne verandert in een door kanker verzwakte Marion Robert Morrison, de vervuilde kinderen van de hippies in San Francisco de lsd van hun lippen likken. Het zijn klaagzangen zonder klacht. Wat ze analyseert, is niet waarom een wereld veranderingen ondergaat, maar welke kloof er is ontstaan tussen haar overtuigingen en de realiteit. In de ontstane leegte, in het gapende gat tussen fictie en werkelijkheid, woont bij Didion het drama. ‘Ik hoor thuis aan de rand van een verhaal’, beweerde ze ooit. Dat is waarom haar essays je regelmatig de adem benemen; observerend en reflecterend scheert ze rakelings langs afgronden en als lezer voel je dat ze maar ternauwernood ontsnapt aan een val in de diepte.

Ze is geboren in Californië als een verre nazaat van pioniers, arme landverhuizers die in huifkarren vanuit andere delen van Amerika een onherbergzaam land doorkruisten om elders hun geluk te beproeven. Het elders werd de westkust, de uiterste grens van de mogelijkheden. De doden en te verzwakte familieleden werden achtergelaten. Wij Europeanen zijn vertrouwd met deze beelden, het zijn de filmische scènes uit de westerns, paardrijdende cowboys die vanuit een stofwolk opdoemen uit de woestijn, en op de muziek van Frankie Lane of Ennio Morricone manmoedig standhouden in een ruige wereld, maar voor Didion is het geen geromantiseerde fictie, het zijn de historische verhalen over haar echte bet-betovergrootouders, kolonisten op zoek naar het beloofde land. Over het Californië waar ze is geboren en een groot deel van haar leven heeft gewoond, zegt ze dat het haar vormde en heel haar doen en laten bepaalde, terwijl het land een enigma voor haar bleef. Toch begreep niemand de dynamiek van steden als Sacramento, San Francisco en Los Angeles en de cultuur van het Westen – of het schrijnende gebrek daaraan – beter dan zij. ‘California belongs to Joan Didion’, kopte The New York Times na het verschijnen van ‘The White Album’.

Verhalen duiden de werkelijkheid, maar ze bedekken die ook. Met de voor een schrijver onontbeerlijke verstrengeling van wantrouwen en weetgierigheid tilt Didion de deken op om te kijken of het verhaal nog klopt met wat het over de tijd beweert. Dat ze met weemoed en een droevig fatalisme vertrouwde visies verlaat en niet met een revolutionair elan, kenmerkt haar. Ze is koppig, tegendraads en eigenzinnig, maar ze is geen anarchist. Als ze oude ideeën verwoest, doet ze dat als de tragische muis die tegelijkertijd onthutst en gelaten constateert dat ze te lang in een sprookje heeft geloofd. Mocht ze de keuze hebben, koos ze voor het sprookje. En ze leefden nog lang en gelukkig. Ze leeft al lang, ze is nu 85. Of ze gelukkig is, ligt iets ingewikkelder. Of misschien ook helemaal niet. Joan Didion is een melancholicus, en melancholici herkennen het geluk pas als het is verdwenen.

Haar fragiel noemen is intussen een understatement. In de documentaire The Center Will Not Hold, die haar neef Griffin Dunne in 2017 over haar maakte, zie je dat. Ze is vel over been, haar gezicht is een kop geworden, een prachtige kop, nog steeds. Ze maakt een kinderlijker indruk dan toen ze jong was, de blik in haar donkergroene ogen fluctueert van snaaks fonkelend naar volkomen in zichzelf gekeerd. Fascinerend. Ze is duidelijk geen prater en als ze het aan het woord is, wordt de door haar magerte veroorzaakte neuropathie zichtbaar. Zodra ze een van de spaarzame zinnen uit, lijkt de taal als een marionettenspeler aan haar armen te trekken. Ze gaan als vanzelf maaiend de lucht in en met dooraderde lange handen plukt ze in het niets, alsof ze een onzichtbaar rag uiteentrekt
waarachter zich het verleden bevindt. Haar karakteristieke elliptische schrijfstijl verschilt niet van de manier waarop ze vragen beantwoordt, met ingedikte zinnen, onsentimenteel, onopgesmukt, een bewering uitgekleed tot het hoogstnoodzakelijke overblijft, althans wat Didion de moeite van het mededelen waard acht, want ze maakt onnavolgbare sprongen in de logica van een gedachtengang, en laat het opvullen van lacunes stuurs achterwege. Het heeft een intrigerend, opwindend en vaak humoristisch effect. In de documentaire levert dat bijvoorbeeld de
volgende dialoog op: ‘We konden geen kinderen krijgen. Opeens werd me er een aangeboden.’ ‘Hoe bedoel je?’ ‘De telefoon ging.’

Of zoals ze in ‘Dat zeggen we vaarwel’ vertelt over de tijd dat ze in New York woont en op haar 28ste wanhopig door de stad struint. ‘Ik huilde tot ik niet eens meer wist wanneer ik wel en niet huilde, ik huilde in liften, in taxi’s en in Chinese wasserettes, en toen ik naar de dokter ging zei hij alleen maar dat ik een depressieve indruk maakte en dat ik het beste een ‘specialist’ kon raadplegen. Hij schreef de naam en het adres van een psychiater voor me op, maar ik ging niet. In plaats daarvan trouwde ik, wat een goede zet bleek te zijn.’

Verhalen zijn het bindweefsel van een land, een tijd, een cultuur. Hetzelfde geldt voor een persoon. Wij blijven intact door ons als personage vast te houden aan onze biografie. Pas als het verhaal over onszelf niet langer klopt met de werkelijkheid, er een kloof gaapt tussen ons zelfbeeld en de realiteit, vallen we uit elkaar. In ‘Kruipend naar Bethlehem’ en in ‘The White Album’ schildert ze nauwgezet de verbrokkelende samenleving van de jaren zestig. Op de versplintering van een vertrouwde wereld reageert ze met duizelingen, angstaanvallen en bewustzijnsverlies. In juni 1968, kort na de moorden op Martin Luther King en Robert Kennedy, en de moordaanslag op Andy Warhol, stort ze in. Volgens een psychiatrisch rapport dat ze opneemt in ‘Kruipend naar Bethlehem’ lijdt ze aan een psychotische vorm van desintegratie en vervreemding, een verstoord contact met de werkelijkheid. De verbanden tussen de gebeurtenissen ontgaan haar, het leven is onbegrijpelijk geworden. Het leek haar een gepaste reactie op de zomer van ’68, concludeert ze naderhand stoïcijns. Deze onweerstaanbare elegantie, waarmee ze tegenstrijdigheden verduurt en uitdraagt, de ironie en meedogenloosheid van haar zelfreflecties, de elliptische structuur van haar teksten, hun bizarre humor en intelligentie, maken haar als schrijver uniek.

Joan Didion staat in een kasjmieren coltrui naast de vuilnisbelt, ze is de buitenstaander in tweedelig Chanel, een conservatieve rocker, een schuwe neuroot die in een knalgele Corvette rijdt, maar de snelweg mijdt omdat ze te bang is om in te voegen. ‘We kunnen niet echt omgaan met alles wat we kwijtraken’, merkt ze op in ‘Waar ik vandaan kom’. Het is 2003 en zonder het te weten staat ze aan de vooravond van de grootste verliezen in haar leven. Op 30 december van dat jaar reikt ze in hun appartement aan de Upper East Side van New York haar man John Gregory Dunne een glas whisky aan, en opeens is hij dood. ‘Je gaat aan tafel en het leven dat je kent houdt op.’ Dunne is de man met wie ze bijna veertig jaar was getrouwd, vierentwintig uur per uur per dag leefde, scenario’s schreef, die elke tekst van haar las en redigeerde, een beschermende buffer vormde tussen haar en de wereld, en zonder wie ze niet meer wist wie ze was. Ze kwamen die avond terug van een bezoek aan de intensive care waar hun geadopteerde dochter Quintana Roo met een septische shock in coma lag. Haar dochter lijkt te herstellen, maar ruim anderhalf jaar later overlijdt ze alsnog aan acute pancreatitis. Terugkijkend op een aantal van haar boeken beseft ze dat ze ook altijd al bezig was met het bezweren van het moment dat ze afscheid moest nemen van haar kind. Als ik er maar zo mooi mogelijk over schrijf, gebeurt het allerergste niet, moet ze gedacht hebben.

stem: connie palmen
perspectief: Verhalen zijn het bindweefsel van een land, een tijd, een cultuur. Hetzelfde geldt voor een persoon. Wij blijven intact door ons als personage vast te houden aan onze biografie. Pas als het verhaal over onszelf niet langer klopt met de werkelijkheid, er een kloof gaapt tussen ons zelfbeeld en de realiteit, vallen we uit elkaar.
titel: connie palmen leest joan didion, chroniqueur van verdwenen vertrouwen en verwoeste illusies
bron: volkskrant (2020)
mopw: meerstemmige encyclopedie