stem: rené van slooten
titel: hernieuwd, voor altijd en altijd en altijd, het eeuwig ontplooiende universum van edgar allan poe
bron: eureka, een essay over het materiële en spirituele universum (vert. rené van slooten)

[De slak van de wetenschappelijke vooruitgang zal het altijd afleggen tegen de adelaar van de dichterlijke intuïtie.]

Het Engelse vakblad voor astronomen ‘Quarterly Journal of the Royal Astronomical Society’ publiceerde in 1994 een artikel ‘Edgar Allan Poe’s Physical Cosmology’. Het was de eerste keer dat een gezaghebbend wetenschappelijk tijdschrift meldde dat er frappante overeenkomsten bestaan tussen de moderne inzichten op astronomisch gebied en de ideeën die in 1848 werden neergeschreven door Edgar Allan Poe in ‘Eureka; een essay over het materiële en spirituele universum’.

Poe schreef dit visionaire essay in 1847/48, gedurende de laatste fase van zijn leven, tussen het overlijden van zijn vrouw Virginia in januari 1847 en zijn eigen dood in oktober 1849. Hij verbleef toen meestal in Fordham, een gehucht op het platteland buiten New York (nu het stadsdeel de Bronx). 

‘Eureka’ is het langste essay (bijna 40.000 woorden) dat Poe geschreven heeft. Hij vond het zijn beste werk en de sluitsteen van zijn oeuvre. Toch kent bijna niemand het; zelfs kenners en liefhebbers van het werk van Poe moeten meestal bekennen dat ze het nog nooit hebben gelezen. En wie eraan begint, ontdekt al gauw dat dit een heel andere Poe is dan men meende te kennen uit het overige werk. De stijl waarin ‘Eureka’ is geschreven, lijkt bovendien voor Poe beneden de maat en het is opvallend wijdlopig. Dit komt vooral omdat ‘Eureka’ werd geschreven als een spreektekst voor een avondvullende lezing over het heelal.

Om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien hield Poe namelijk voordrachten en lezingen over zeer uiteenlopende onderwerpen, van dicht- en schrijfkunst tot woninginrichting en landschapsarchitectuur, zolang het maar met kunst en goede smaak te maken had. Een drijfveer voor Poe was ook zijn levenslange wens om in het jonge Amerika een cultuur te helpen ontwikkelen die zich kon onderscheiden van de Europese, en die daar liefst in alle opzichten bovenuit moest steken. Hij stond bekend als een goede, onderhoudende spreker en voordrachtskunstenaar die in zijn eentje een zaal vol toehoorders een hele avond kon boeien. Hij wist uiteraard dat een spreektekst aan heel andere eisen moet voldoen dan een leestekst. Een toehoorder moet direct aan het begin al geïnformeerd worden waar de spreker ongeveer heen wil. De luisteraar kan bovendien niet even iets terug- of opzoeken, maar moet voortdurend bij de les blijven en de argumentatie kunnen volgen. Dit betekent dat een goede spreektekst een aparte stijl en opbouw heeft en dat belangrijke overwegingen, aspecten en feiten regelmatig herhaald moeten worden. ‘Eureka’ voldoet in alle opzichten aan die eisen, maar de hedendaagse lezer moet zich steeds realiseren dat er een spreker uit 1848 aan het woord is.

De eerste voordracht van ‘Eureka’ (of ‘The Universe’ zoals het oorspronkelijk heette) op 3 februari 1848 in New York, werd welwillend en positief ontvangen door het publiek en literaire critici. Dit gaf Poe de overtuiging dat er zo spoedig mogelijk een uitgave in boekvorm moest volgen waarvan hij zeer hoge verwachtingen had. Maar de verkopen vielen erg tegen en na verschijning werd het bovendien negatief beoordeeld door ‘deskundigen’ uit de wetenschap en de theologie, die geen waardering konden opbrengen voor de visionaire denkbeelden die de literaire critici nu juist zo mooi vonden. Het lijkt bovendien een gemiste kans dat Poe niet de tijd en de moeite heeft genomen om van ‘Eureka’ een goede leestekst te maken, want de nietsvermoedende lezer kan al gauw de draad kwijtraken in de aan één stuk doorlopende tekst, de vele herhalingen en de lange zinnen die vaak moeilijk te volgen zijn. Men kan daar echter tegenover stellen dat ‘Eureka’ de lezer een unieke kans biedt om letterlijk te volgen hoe Poe voor een zaal zijn gedachten ontvouwde en zijn toehoorders bespeelde.

Na Poe’s mysterieuze dood in oktober 1849, was er echter niets meer dat kon verhinderen dat ‘Eureka’ in Amerika helemaal werd vergeten, uiteraard ook omdat de ‘officiële’ biograaf Rufus Griswold jarenlang alles deed om Poe’s naam postuum door het slijk te halen. In Europa lagen de zaken gelukkig anders, en het waren vooral de Franse ‘poètes maudits’ die van Poe bezeten waren. Charles Baudelaire (1821-1867) en Stephane Mallarmé (1842-1898) hebben het werk van Poe in het Frans vertaald, waaronder een samenvatting van ‘Eureka’, dat om de visionaire kracht werd bewonderd maar dat (nog) niet begrepen werd. Vanwege de niet te overschatten invloed die Poe heeft gehad op het culturele klimaat in Frankrijk, dat toen nog een wereldmacht was en op cultureel gebied zelfs de toon aangaf, hebben Poe en ‘Eureka’ ongetwijfeld een stempel gedrukt op de ontwikkeling van het westerse denken, waarover straks meer. Overigens werd Poe tegen het einde van zijn leven ook in Engeland steeds meer gewaardeerd, vooral zijn verhalen op het gebied van horror, science-fiction en misdaad oogstten veel bewondering en navolging. 

Via Frankrijk en Engeland begon in de tweede helft van de 19e eeuw Poe’s zegetocht over het Europese continent, waarbij Rusland speciaal vermeld moet worden. Poe werd ook daar ijverig bestudeerd en zijn volledige werk, inclusief ‘Eureka’, was omstreeks 1900 al in het Russisch vertaald. De grootste Russische schrijvers, zoals Dostojewski en Tolstoi, hebben hun bewondering en erkentelijkheid jegens Poe geuit. Afgezien van de ontegenzeggelijke kwaliteiten van Poe’s werk, paste het onheilspellende karakter van veel van zijn gedichten en verhalen natuurlijk bijzonder goed bij het ‘fin de siècle’ gevoel dat aan het einde van de 19e eeuw niet alleen in Rusland, maar in heel Europa heerste.

De voorgeschiedenis: de Verlichting

Om Poe en de bedoeling van ‘Eureka’ te begrijpen, is het nodig om een overzicht te geven van Verlichting en Romantiek, de twee belangrijkste geestelijke stromingen in de westerse wereld gedurende de afgelopen 400 jaar. Die twee hebben elkaar namelijk diepgaand beïnvloed en het werk van Poe refereert voortdurend aan beide stromingen. Men kan ‘Eureka’ zelfs opvatten als een poging om de tegenstellingen tussen Verlichting en Romantiek te overwinnen in een grootse nieuwe visie op het universum.

Hoewel de Verlichting eigenlijk al in de 15de eeuw begon met de Renaissance, wordt het jaar 1530 wel aangehouden als het echte begin. Toen voltooide de Poolse geestelijke Niclaus Copernicus (1473-1543) ‘De Revolutionibus’, het revolutionaire boek waarin hij de wereld op de kop zette door te verklaren dat niet de aarde maar de zon het middelpunt is van het heelal. Dit ‘heliocentrische’ wereldbeeld kreeg geleidelijk steeds meer aanhangers en verdrong het oude ‘geocentrische’ of ‘Ptolemeïsche’ wereldbeeld, waarin de aarde het centrum is van het heelal. Dit oude wereldbeeld, dat verantwoordelijk was voor de ‘duistere’ Middeleeuwen, is het onderwerp van het kortste werk uit Poe’s oeuvre, het beklemmende ‘Schaduw’ (uit 1835) dat speelt in de stad Ptolemeus. Het is nacht en in een kamer is een gezelschap opgesloten. De deur is geblokkeerd door een duistere, levenloze vorm en er is sprake van astrologische onheilsvoorspellingen. Er hangt een angstaanjagende sfeer in het vertrek dat slechts wordt verlicht door zeven flakkerende toortsen, hoog aan de wand (symbolen voor de ‘zeven wachters van de aarde’; de zon, de maan en de vijf met het blote oog zichtbare planeten die in het Ptolemeïsche wereldbeeld werden gezien als vingerwijzingen van God). Romantici wilden nog wel eens vluchten in een geïdealiseerd verleden, maar bij Poe verhindert ‘Schaduw’ dat. Het is daardoor een essentieel deel van Poe’s filosofie, die volledig op de toekomst is gericht.

De tweede doorbraak uit de Middeleeuwen naar de Verlichting, waren de drie wetten die Johannes Kepler (1571-1630) tussen 1609 en 1620 opstelde, waarmee de loop van de planeten om de zon exact kon worden berekend en voorspeld. Hoewel met deze drie ‘hemelwetten’ een definitief einde kwam aan de opvattingen uit de Middeleeuwen en tevens een basis werd gelegd voor de mathematisering en mechanisering van het westerse wereldbeeld, iets wat Poe zag als de bron van het kwaad, blijkt uit ‘Eureka’ dat hij Kepler bewonderde. Poe beschouwde de wetten van Kepler namelijk als een glanzend bewijs van de superioriteit van de menselijke intuïtie over het rationele verstand, want vóór Kepler bestond er niets waaruit hij het principe van zijn wetten had kunnen afleiden. ‘Kepler’ aldus Poe ‘giste zijn wetten. Hij omvatte ze met zijn ziel’. 

Vrijwel gelijktijdig met Kepler leefde nog een ander genie die ook de bijl legde aan de voet van het middeleeuwse wereldbeeld, de Italiaan Galileo Galileï (1564-1642) die een aanhanger was van Copernicus. Omstreeks 1610 ging Galileï een nieuwe Nederlandse uitvinding, de telescoop, gebruiken om te bewijzen dat Copernicus werkelijk gelijk had. Dit was op zich al genoeg voor problemen met de geestelijke autoriteiten, maar het werk en de opvattingen van Galileï impliceerden tevens dat waarneming via een instrument superieur zou zijn aan directe zintuiglijke ervaring. Deze ‘instrumentalistische’ opvatting bracht Galileï in ernstig conflict met de katholieke kerk, omdat het in feite een directe ondermijning betekende van twee belangrijke leerstellingen: het idee dat de mens is geschapen naar het evenbeeld van een volmaakte, alwetende God én het idee dat iedere mens verantwoordelijk is voor zijn daden. Want hoe kan er sprake zijn van fouten of overtredingen, van verantwoordelijkheid of schuld, als onze zintuigen kennelijk niet in staat zijn om een betrouwbare indruk te geven over de wereld om ons heen? 

Ook op andere gebieden legde Galileï de basis voor de moderne natuurwetenschappen. Zo stelde hij de val- en slingerwetten op die aantoonden dat alle materie bepaalde algemene eigenschappen heeft. Een veertje bleek in het luchtledig even snel te vallen als een metalen kogel, waarbij ook het gewicht of het materiaal van de kogel er niets toe bleek te doen. Galileï ontdekte ook dat de frequentie van een slinger uitsluitend afhangt van zijn lengte, en dat ook bij een slinger het gewicht of het materiaal geen invloed hebben op de slingertijd.

Nederland als bakermat van de Verlichting

Veel hedendaagse historici, ook in het buitenland, zijn van mening dat de Verlichting eigenlijk pas echt begonnen is in Nederland. Voor die opvatting valt veel te zeggen, want nadat de Lage Landen zich hadden ontworsteld aan de Spaanse overheersing, kon iets heel nieuws worden opgebouwd. De nieuwe samenleving van de Zeven Verenigde Provinciën stond wijd open voor vernieuwingen op vrijwel ieder gebied: filosofisch, geestelijk, godsdienstig, economisch, staatkundig, kunstzinnig, artistiek, wetenschappelijk. Het veroorzaakte een opbloei, een Gouden Eeuw, die Nederland gedurende een lange tijd werkelijk tot hét gidsland maakte voor de rest van de wereld. Nederlandse uitvindingen, de telescoop en de microscoop, verlegden grenzen en maakten een onbekende wereld zichtbaar, ook de geografische barrières werden geslecht en de hele wereld werd verkend, Nederlandse geleerden konden zich ontplooien tot de beste ter wereld, grote geesten in het buitenland beseften dat ze in Nederland hun gang mochten gaan en vestigden zich hier, of ze lieten hier hun werk drukken. De rest van Europa keek met ontzag en afgunst naar de nieuwe Nederlanden.

Tussen alle grote namen uit die tijd is er echter één die een omwenteling veroorzaakte die doorwerkt tot de dag van vandaag. Op basis van de slingerwetten van Galileï, construeerde de Nederlandse astronoom, wis- en natuurkundige Christiaan Huygens (1629-1695) in 1656 namelijk het eerste nauwkeurig lopende slingeruurwerk, waardoor het meten van de tijd een exacte wetenschap werd die volledig onafhankelijk werd van de natuur, het menselijk gevoel of primitieve mechanieken. Tijdmeting werd direct een essentieel en absoluut onmisbaar aspect bij het ontwikkelen van de natuurwetenschappen, zodat het begrip ‘tijd’ al gauw zijn intrede deed als een objectieve ‘vierde dimensie’ van de wereld waarin wij leven, naast de drie ruimtelijke dimensies. Dankzij Christiaan Huygens leven wij nu in een vierdimensionaal universum en werd de mechanische tijd een allesbepalend aspect van de moderne wereld. De onvermoede duistere kanten daarvan zouden in het werk van Poe echter een belangrijke rol gaan spelen, met de slinger en de klok als angstaanjagende symbolen voor dood en destructie. 

Een geniale synthese van de voorafgaande wetenschappelijke revoluties, werd tenslotte opgesteld door Isaac Newton (1642-1727), die in 1687 in zijn ‘Philosophiae naturalis principia mathematica’ (‘Wiskundige principes van de natuurfilosofie’) een wiskundige beschrijving opstelde van de werking van het heelal op basis van de aantrekkingskracht tussen twee lichamen. De ‘mechanisering’ van het wereldbeeld was daardoor in principe voltooid en de  wiskunde, de natuurwetten en de geleerden bepaalden vanaf dat moment de gang van zaken, in plaats van de priesters en de astrologen! In nauwelijks een eeuw had Europa de duistere Middeleeuwen van zich afgeschud en was het nieuwe tijdperk van de Verlichting binnengestapt. De rede had gezegevierd over religie en middeleeuws bijgeloof; het voorspelbare en begrijpelijke ‘horloge-heelal’ was een glanzende overwinning van wetenschap over mythologie en duisternis. Het zou meer dan 200 jaar onbetwist standhouden, met uitzondering van Poe en ‘Eureka’.

Door het absolute determinisme van de nieuwe natuurwetten leken echter de individuele vrijheid en persoonlijke verantwoordelijkheid ook verdwenen te zijn. Het leek erop dat het heelal éénmalig was geschapen en dat het daarna stabiel en onveranderlijk zou blijven voortbestaan, tot in de eeuwigheid. De volmaakte, onveranderlijk natuurwetten bepaalden de loop der dingen, en de mens had daarop geen enkele invloed. God evenmin trouwens, want nadat Hij de schepping had voltooid had Hij er verder geen omkijken meer naar. Vanuit de theologie werd dit bevestigd door de leer van de predestinatie, de voorbeschikking, die verkondigde dat God inderdaad vanaf het begin alles al had vastgelegd en bepaald. Zelfs het persoonlijke zieleheil en de vraag of men later wel of niet in de hemel zou komen, konden niet meer worden beïnvloed door het leiden van een godsvruchtig dan wel een bandeloos leven op aarde. Vanaf de Schepping was alles vastgelegd, inclusief het lot van iedere mens. Anderen schrokken terug voor deze uiterste consequentie en probeerden op allerlei manieren de godsdienst en de natuurwetenschappen met elkaar te verzoenen, maar een groot succes was dat nooit en beiden staan sindsdien op tamelijk gespannen voet.

De reactie: de Romantiek

In de loop van de 18e eeuw viel dus niet meer te ontkomen aan de conclusie, dat de Verlichting en het primaat van de rede de mensheid weliswaar hadden bevrijd uit de duistere Middeleeuwen en uit de kluisters van een verstikkende geloofsopvatting die nauwelijks vrijheden toestond, maar dat daarvoor in de plaats iets was gekomen dat nauwelijks beter was. De machtige, onoverwinnelijke menselijke rede die alles kon begrijpen en verklaren, had de mens zèlf gereduceerd tot iets dat volstrekt geen betekenis of invloed meer had; een gevangene binnen de natuurwetten; een van de talloze minuscule radertjes in het grote, gesloten horloge-heelal. De materiële winst van de Verlichting werd dus betaald met het verlies van belangrijke menselijke, geestelijke, religieuze en spirituele waarden. Een reactie kon niet uitblijven: de Romantiek ontstond.

De Romantiek probeerde vanaf het einde van de 18e eeuw de paradoxale crisis in het mensbeeld te bezweren. In eerste instantie gebeurde dit vooral door de nadruk te leggen op de individualiteit, gevoelens en emoties, als tegenpool van de gemeenschappelijke en ‘abstracte’ rede. Gevoelens en emoties leken immers buiten en boven de kille natuurwetten te staan, een idee dat werd ondersteund door de directe, zintuiglijke beleving van de levende natuur sterk te benadrukken. De romantische, gevoelsmatige eenheid tussen mens en natuur moest een tegengif zijn voor de wetenschappelijke objectiviteit en voor de kunstmatige scheiding die de wetenschap had aangebracht tussen mens en natuur, tussen ‘subject’ en ‘object’. Het leidde tot nieuwe vormen van kunst en natuurbeleving waarin de directe ervaring centraal stond. Zo ontstonden bijvoorbeeld het ‘berggevoel’ en het alpinisme. Bergketens waren altijd gezien als het bijeengeveegde afval van de Schepping, lastige obstakels die men beter kon vermijden, of waar men zich met groot gevaar tussendoor moest wurmen, ook omdat er kwade geesten huisden. Door de Romantiek werden bergen echter symbolen die de mens konden verheffen boven het alledaagse en dichter bij God brengen. Niet voor niets begint het verhaal in ‘Eureka’ op een berg!

Deze merkwaardige situatie waarin de westerse wereld zowel rationeel als romantisch was, duurde ruim honderd jaar, van het einde van de 18e tot het begin van de 20ste eeuw. De wederzijdse inspiratie en bevruchting tussen de twee geestelijke tegenpolen zorgde daardoor gedurende de hele 19e eeuw voor een bloeiperiode met een ongekende en nooit meer geëvenaarde ontwikkeling op geestelijk, maatschappelijk en wetenschappelijk gebied. Het is opmerkelijk dat na het aflopen van de Romantiek de wetenschap geen werkelijk grote doorbraken meer heeft gekend of wezenlijk nieuwe inzichten heeft voortgebracht.

De plaats van Poe

De plaats van Poe binnen de Verlichting en de Romantiek is uniek. Hij heeft in zijn werk de consequenties van het verlichtingsdenken uitvoerig in beeld gebracht, vaak op een zo indringende en schokkende wijze dat deze verhalen na anderhalve eeuw nog niets van hun dreiging en afschrikkende werking hebben verloren. 

Poe’s angst voor de Verlichting loopt als een rode draad door zijn werk. Zijn voornaamste thema is de mens die gevangen zit in een uitzichtloze situatie: de mechanistisch-wiskundig gedetermineerde wereld die geen enkele vrijheid meer toestaat en die de mens berooft van de vrije wil en creativiteit. Het beste en duidelijkste voorbeeld is ‘De put en de slinger’ (1842), waarin de hoofdpersoon is opgesloten in een ruimte waar uit het plafond langzaam een vlijmscherpe slinger naar beneden zakt die hem in tweeën dreigt te klieven, terwijl de wanden voortdurend allerlei meetkundige vormen aannemen die de gevangene steeds dichter naar de bodemloze put in het midden dwingen, want Poe besefte dat de wetenschap in een zwart gat eindigt. De dodelijke slinger is een krachtig dubbelsymbool voor tijd en zwaartekracht, die ook voorkomt  in het verhaal ‘Het masker van de Rode Dood’ (1842), waar de gruwelijke dood uit een klok tevoorschijn komt. Het thema ‘gedood worden door de tijd’, is door Poe zelfs op zwart-humoristische wijze uitgewerkt in ‘Een netelige situatie’ (1838; aanvankelijk ‘De zeis van de tijd’ genoemd), waarin de hoofdpersoon langzaam maar zeker wordt onthoofd door de wijzers van een kerkklok. 

De sombere visie op de ‘condition humaine’, die gaandeweg de Romantiek was binnengeslopen, is in het vroege werk van Poe dus een dominant aspect. In dit opzicht past hij volkomen binnen de groep van de grote denkers van de 19e eeuw, zoals Arthur Schopenhauer (1788-1860), Søren Kierkegaard (1813-1855) en Friedrich Nietzsche (1844-1900). Deze hadden het optimisme van de Verlichting achter zich gelaten, maar ook de aanvankelijke belofte van de Romantiek zei hun niets meer. De wereld was kennelijk zoals hij was, en niets kon de vertwijfelde mens daaruit redden, behalve een of andere vorm van genade.

Het uitzonderlijke van Poe was echter dat hij bleef worstelen met de vraag naar de oorzaken van de menselijke situatie. Het idee dat er in het verleden denkfouten waren gemaakt die de mensheid op het verkeerde spoor hadden gezet, hield hem bezig. Aanzetten daartoe zijn te herkennen in een aantal van zijn verhalen en met name in zijn meer filosofisch getinte essays, maar de kroon op dit levenslange denkwerk was ‘Eureka’, dat Poe beschouwde als de sluitsteen van zijn oeuvre zodat het begrijpelijk is dat hij na de voltooiing het gevoel had dat zijn leven voorbij was. Het is overigens opmerkelijk dat hij voorvoelde dat het door zijn tijdgenoten nog niet begrepen zou worden, maar dat de waarde ervan te zijner tijd wel herkend zou worden.

Maar waarom en wáár was het misgegaan met de Verlichting en wat wilde Poe daartegen ondernemen? Het antwoord is in zijn hele oeuvre te vinden. 

Tijd en Duur

De uitwerking die de mechanistische tijd en de ‘geest van zwaarte’ de afgelopen 300 jaar hebben uitgeoefend op alle gebieden van het westerse denken, zijn de twee belangrijkste filosofische en existentiële problemen die de Verlichting heeft opgeroepen. Op beide problemen heeft Poe zijn eigen antwoorden gegeven, deels in zijn verhalen, deels in zijn filosofische essays, deels in ‘Eureka’, waar eigenlijk alles wat hij wilde zeggen bij elkaar komt. 

Het verabsoluteerde tijdsbegrip maakte hij onschadelijk door boven de mechanische klokkentijd de ‘duur’ te stellen; de innerlijke, gevoelsmatige tijdsbeleving die superieur is aan welke klok dan ook, omdat een mens eigenlijk alleen aan dat innerlijke tijdsgevoel werkelijkheid en waarheid kan toekennen. De mechanische klokkentijd is alleen maar een nuttig hulpmiddel bij het beheersen van de materiële buitenwereld, maar door die kunstmatige tijd voor ‘waar’ te houden, maakt de verlichte mens een fatale fout die hem steeds verder vervreemdt van zijn ware ik; een opvatting waarmee Poe voorliep op de moderne existentiefilosofie. Dit deel van Poe’s levensfilosofie komt aan de orde in het verhaal ‘De samenspraak van Monos en Una’ (1841). Het is één van de drie merkwaardige verhalen die bekend staan als de ‘hemelse dialogen’  (‘the angelic dialogues’) waarin steeds twee engelen het einde van de westerse wereld bespreken en analyseren; de andere twee zijn ‘Eiros en Charmion’ (1839) en ‘De kracht van woorden’ (1845). ‘Monos en Una’  is een belangrijke sleutel tot ‘Eureka’, omdat Poe daarin het verschil uitlegt tussen de ‘tijd’ en de ‘duur’ (die terugkomt in ‘Eureka’ in de Eenheid van Ruimte en Duur). De eerste, de tijd, is onbetrouwbaar en leidt zelfs af van de werkelijkheid, alleen de tweede, de duur, is werkelijk en waarachtig omdat hij onverbrekelijk met ons innerlijk is verbonden. Opmerkelijk is dat ‘Monos en Una’ al suggereert dat ook de ‘tijd’ variabel kan zijn, zodat één en dezelfde klok niet altijd even snel hoeft te lopen. In het verhaal ‘Afdaling in de maalstroom’ (eveneens uit 1841) legde Poe zelfs een verband tussen de veranderlijkheid van de tijd en zwaartekracht, omdat de hoofdpersoon in korte tijd jaren ouder wordt tijdens een afdaling in de maalstroom, die wordt beschreven als een enorme rondwervelende klok die alles in zijn omgeving aanzuigt, opslokt en vernietigt; allemaal effecten zoals die tegenwoordig worden toegeschreven aan een ‘zwart gat’ in de ruimtetijd.

Het probleem van de zwaarte is lastiger en Poe heeft het grootste deel van ‘Eureka’ nodig om het een verrassende oplossing te geven, door het te verheffen van het materiële naar het spirituele vlak. Datgene wat wij zwaartekracht noemen, is volgens Poe een overblijfsel van de werking van het primordiale oerdeeltje waaruit ons hele universum is ontstaan. Dit oerdeeltje was de bron waarin alle materiële en immateriële aspecten van het universum verenigd waren en het heeft na de oerknal een geheimzinnige kracht achtergelaten, een ‘spirituele ether’, die in het heelal altijd werkzaam is en die alles verbindt met alles. Opmerkelijk is dat in ‘Eureka’ wordt gesuggereerd dat deze ‘spirituele ether’ een ‘directe’ werking kan hebben, zodat er effecten bestaan die met een oneindige snelheid en zonder vertraging optreden door het hele heelal. De mysterieuze ‘sympathie’ tussen atomen, zoals Poe die beschrijft, zou daarvan dan een gevolg zijn, waarbij de gedachten onwillekeurig gaan naar de al even mysterieuze en ‘directe’ band die de afgelopen jaren in de quantumfysica is aangetoond tussen bepaalde fundamentele deeltjes.

In ‘Eureka’ is de zwaartekracht dus een tijdelijke reactie op de manifestatie van de goddelijke wil die het universum deed ontstaan, en die zwaartekracht is ook de garantie dat uiteindelijk ons heelal weer zal terugkeren naar dat Ene; de toestand van unificatie waaruit al het materiële en spirituele is ontstaan. 

Als we deze metafysica en theologie even laten bezinken, dan is zwaartekracht in ‘Eureka’ eigenlijk een resteffect van de unificatie, het ‘verenigde veld’ dat vóór het ontstaan van het universum aanwezig was, maar dat wij niet kunnen waarnemen of begrijpen omdat we nog steeds geen idee hebben wat de kenmerken ervan waren (of zijn). Er is echter één essentieel verschil tussen de moderne wetenschap en ‘Eureka’: de moderne fysica neemt aan dat de zwaartekracht een onderdeel is van een verenigd veld, terwijl ‘Eureka’ zegt dat een verenigd veld, of de unificatie, de zwaartekracht juist uitsluit; unificatie is álles, behalve zwaartekracht.

De zwaartekracht is al ruim 300 jaar de bekendste, de sterkste maar ook de minst begrepen van alle natuurkrachten. Hij heeft ons wereldbeeld bepaald, maar eigenlijk weten we er nog niets over, zodat de vraag of Poe gelijk zou kunnen hebben niet kan worden beantwoord. Het is een intrigerende gedachte dat zwaartekracht misschien iets heel anders is dan altijd werd of wordt gedacht.

‘Eureka’ en de moderne tijd

Het in de aanhef genoemde artikel ‘Edgar Allan Poe’s Physical Cosmology’ dat in 1994 in de ‘Quarterly Journal of the Royal Astronomical Society’ verscheen, gaf Poe eindelijk de wetenschappelijke erkenning die hem toekomt, namelijk de bedenker te zijn van de theorie van de ‘Big Bang’, de kosmische oerknal waaruit het huidige heelal ontstond. ‘Eureka’ beschrijft hoe ons heelal ontstond uit het minuscule oerdeeltje, inclusief een uitvoerige beschrijving van het een eindig, uitdijend, evoluerend en cyclisch wederkerend universum. 

‘Eureka’ bewijst bovendien dat Poe ruim 150 jaar geleden ook al bezig was met andere uiterst moderne concepten, zoals de mogelijkheid van een niet-Euclidische meetkunde; het bestaan van ‘simultane’ en ‘paralelle’ universa naast ons universum; atomen die niet uit materie, maar uit krachtvelden bestaan; het opwekken van energie door kernfusie; een vierdimensionaal ruimte-duur continuüm; de limieten die worden gesteld door de lichtsnelheid, inclusief het besef dat daardoor onze wetenschappelijke kennis over het heelal ‘relatief’ is. 

Maar dat is nog niet alles, want ruim tien jaar voordat Darwin zijn eerste boek publiceerde, verkondigde Poe in ‘Eureka’ al dat op aarde een evolutie plaatsvindt naar steeds veelsoortiger en meer complexe levensvormen. Bovendien had hij het idee dat de aarde periodiek wordt getroffen door kosmische rampen, zoals neerstortende meteoren of uitbarstingen van de zon, die dat evolutionaire proces volledig op de kop kunnen zetten. Ook daarmee liep hij 150 jaar vóór op de huidige wetenschappelijke speculaties over het plotselinge uitsterven van lang bestaande soorten, zoals de dinosauriërs, en het ontstaan van nieuwe variëteiten. In slechts enkele regels beschrijft Poe een hortend en stotend evolutionair proces dat uiteindelijk ook tot een ‘superieur’ mensenras zal kunnen leiden. (Darwin durfde overigens pas in 1871 te publiceren dat de mens niet is geschapen, maar ook evolueert).

Poe beschouwde ‘Eureka’ als zijn magnum opus en hij hoopte dat het een revolutie zou ontketenen in het denken dat de Verlichting had gebracht op religieus, filosofisch en wetenschappelijk gebied. Hij zou waarschijnlijk cynisch hebben gegrimlacht als hij had geweten dat het nog vele jaren zou duren voordat de wetenschap hem zou bijbenen, daarmee zijn mening bevestigend dat de slak van de wetenschappelijke vooruitgang het altijd zal afleggen tegen de adelaar van de dichterlijke intuïtie.

Net als bijvoorbeeld Nietzsche (die waarschijnlijk door Poe werd geïnspireerd) was Poe een van de romantische denkers die de Verlichting zagen als een ernstige bedreiging, omdat de wetenschappelijke denkwijze weliswaar materiële vooruitgang en voorspoed brengt, maar uiteindelijk wordt betaald met een toenemende verduistering van de geest. De mens raakt namelijk steeds verder verstrikt in het verleidelijke en ‘logische’ materialistische denken, zodat tenslotte elk gevoel voor het hogere en spirituele, waaronder de menselijke normen en waarden, verloren gaat; een opvatting waarmee Poe ook een grondslag legde voor de moderne existentiefilosofie.

Was ‘Eureka’ een geniaal, maar historisch geïsoleerd document? Of hebben de ideeën van Poe op een of andere manier toch hun weg gevonden naar de moderne wetenschappen? De vraag hoe groot de invloed van ‘Eureka’ werkelijk is geweest, valt vooralsnog moeilijk te beantwoorden. In Frankrijk heeft de geest van Poe in ieder geval zeer ver en diep doorgewerkt op tal van gebieden. Het meest bekende voorbeeld is waarschijnlijk Jules Verne (1828-1905), in wiens verhalen tal van ideeën en plots van Poe te herkennen zijn. Maar de belangrijkste verspreider van Poe’s ideeën was waarschijnlijk Henri Bergson (1859-1941), de filosoof die zowel in Europa als in Amerika veel invloed had. Bij Bergson herkent men zonder moeite de inspiratie door Poe: de tijd-duur kwestie; de intuïtie als bron van hoger inzicht; het vitalisme als drijvende kracht achter de evolutie. Bergson had het voordeel dat hij als kind tweetalig (Frans-Engels) opgroeide zodat hij Poe rechtstreeks kon lezen en niet afhankelijk was van de Baudelaire vertalingen. Bergson was ongetwijfeld een van de meest invloedrijke denkers van zijn tijd en zijn mening woog zwaar in de meest gezaghebbende instituties van Frankrijk waarvan hij lid was: de ‘Académie Française’ en de ‘Académie des Sciences Morales et Politiques’; twee unieke Franse ontmoetingsplaatsen voor de uitwisseling van ideeën. Na de Eerste Wereldoorlog werd Bergson gekozen als eerste president van de Internationale Commissie voor Intellectuele Samenwerking van de Volkerenbond (vergelijkbaar met de huidige Unesco van de Verenigde naties), wat hem met zijn ideeën over de hele wereld bracht. In 1927 ontving hij de Nobelprijs voor literatuur. Helaas heeft Bergson in zijn testament bepaald dat zijn nagelaten persoonlijk archief voor altijd gesloten moest blijven, zodat een hard bewijs voor Poe’s invloed en inspiratie moeilijk te leveren is, maar zoals gezegd, het valt eenvoudig niet te ontkennen. 

In 1922 publiceerde de Russische wiskundige Alexander Friedmann (1888-1925) een artikel waarin hij uit de algemene relativiteitstheorie, die Albert Einstein in 1915 had gepubliceerd, afleidde dat het heelal uitdijt. Dit uitdijende heelal was een van de grootste intellectuele omwentelingen in de twintigste eeuw, hoewel in eerste instantie niemand erin geloofde, ook Einstein niet. Hij noemde dat later “de grootse misser van mijn leven”, vooral omdat zijn theorie eigenlijk alleen sluitend was te krijgen voor een uitdijend of een krimpend heelal. Maar Einstein kón dat eenvoudig niet geloven omdat sedert Newton ‘vaststond’ dat het heelal onveranderlijk was. Het duurde overigens nog jaren voordat het idee van het uitdijende heelal breed werd aanvaard en het ook inderdaad werd bewezen dat alle melkwegstelsels zich van elkaar af bewegen, o.a. door de Amerikaanse astronoom Edwin Hubble. In Rusland is men overtuigd dat Friedmann tot zijn geniale doorbraak kwam dankzij het feit dat hij uit een kunstzinnig gezin kwam en levenslang een liefhebber en kenner was van het werk van Poe. In 1920 werd hij hoogleraar in de wis- en natuurkunde aan de universiteit van St.Petersburg en gaf hij zijn ideeën door aan zijn leerlingen, waaronder George Gamov (1904-1968), de Russich-Amerikaanse fysicus die de oorsprong van het uitdijende heelal ging onderzoeken en tot de conclusie kwam dat het ontstaan moet zijn uit een primordiaal oerdeeltje. Gamov is daardoor de geschiedenis ingegaan als ‘de vader van de Oerknaltheorie’. De vraag is of hij zelf wist dat Poe hem daar was vóórgegaan!

Het werk van Alexander Friedmann en George Gamov was overigens ook een glanzende bevestiging van de wetenschapsfilosofie uit het eerst deel van ‘Eureka’, namelijk dat een axioma of ‘absolute zekerheid’, zoals het statische en onveranderlijke heelal eeuwenlang was, in feite dé zwakke plek is in iedere wetenschap of theorie. Zekerheden bestaan namelijk niet in werkelijkheid, ze geven alleen de grenzen en barrières in het denken aan: iets lijkt ‘zeker’ omdat men zich niet kan voorstellen dat het anders zou kunnen zijn. Maar hoe zekerder iets lijkt, hoe meer er dus aan getwijfeld moet worden; dat is de eerste les die Poe ons leert in ‘Eureka’. En hij deed dat ongetwijfeld om in de geest van zijn toehoorders en lezers de weg vrij te maken voor de revolutionaire ideeën in de rest van het verhaal.

Conclusie

Er bestaat geen twijfel dat Poe met ‘Eureka’ zijn tijd ver vooruit was.

Zo ver zelfs, dat zijn tijdgenoten hem niet meer konden volgen of begrijpen.

Poe ontwierp een nieuw en evolutionair universum omdat hij de consequenties niet wilde aanvaarden van het mechanistische en statische heelal van Newton; omdat hij de menselijke ziel, de vrije wil en individuele verantwoordelijkheid wilde hoeden voor een gepredestineerd bestaan; omdat hij de ‘geest van zwaarte’ wilde uitbannen uit het westerse denken. 

Met de revolutionaire ideeën die hij ontwikkelde gedurende de laatste tien jaar van zijn leven, liep Poe ver vooruit op de ontwikkeling van het westerse denken in de 19e en 20ste eeuw. 

Hoewel een volledig inzicht in de inhoud en invloed van ‘Eureka’ nog wel even op zich zal laten wachten en daaraan nog veel werk gedaan moet worden, is het hoog tijd dat Edgar Allan Poe wordt erkend en geëerd als een vader en grondlegger van het moderne denken en de moderne natuurwetenschappen.

Korte levensschets van Edgar Allan Poe

Edgar Poe werd geboren op 19 januari 1809 in Boston, aan de oostkust van de Verenigde Staten. Hij had een oudere broer en een jongere zuster. Zijn ouders waren toneelspelers, maar de vader liet het gezin in de steek en de moeder overleed toen Edgar bijna drie jaar was. De drie kinderen werden opgenomen in verschillende pleeggezinnen. De jonge Edgar kwam terecht in Richmond, Virginia, bij de rijke koopman John Allan en diens vrouw Frances Valentine Allan-Keeling. Het echtpaar was kinderloos en er ontstond een nauwe band tussen de kleine Edgar en zijn stiefmoeder. Maar ondanks haar aandringen heeft John Allan altijd geweigerd om Poe echt te adopteren, hoewel Poe wel de naam Allan aan de zijn toevoegde. Hij groeide echter op in een welvarend huishouden en kreeg een goede opvoeding en scholing. Van 1815 tot 1820 woonde de familie Allan in Engeland waar Poe op een kostschool ging. De lange zeereizen naar en van Europa maakten diepe indruk op de jonge Poe en daarvan is in zijn latere werk veel terug te vinden. 

Naarmate Poe opgroeide verslechterde de relatie met zijn pleegvader. In 1826 ging Poe naar de Universiteit van Virginia, waar hij na twee jaar werd verwijderd wegens slecht gedrag en speelschulden. (Zijn kamer is later in de oorspronkelijke staat teruggebracht en nu een toeristische attractie). In 1827 volgde de eerste breuk met John Allan, die weigerde om Poe’s schulden nog langer te betalen. 

Poe werd daarop soldaat bij de Artillerie onder de naam Edgar A. Perry. Hij beschikte kennelijk over bijzondere kwaliteiten en werd opgeleid tot ‘artificer’, de (onder)officier die de instellingen en de lading van het geschut en de granaten moet berekenen. Het was verantwoordelijk werk en vereiste een behoorlijke kennis van meteorologie, wiskunde, natuur- en scheikunde. In deze tijd verscheen de eerste dichtbundel ‘Tamerlane and other Poems’. In 1829 overleed Frances Allan die hem altijd in bescherming had genomen en op wie hij zeer was gesteld. Later dat jaar kreeg hij eervol ontslag uit het leger. Ook verscheen de tweede dichtbundel ‘Al Araaf’. 

In 1830 werd Poe toegelaten tot de militaire academie ‘West Point’, zeer uitzonderlijk voor iemand die een paar jaar eerder nog soldaat was. Ook op ‘West Point’ sprong hij echter uit de band en hij werd in 1831 van de opleiding verwijderd. John Allan verbrak daarop alle banden met Poe en onterfde hem. Hij ging daarop in Baltimore inwonen bij zijn tante Maria Clemm-Poe en haar dochter Virginia. 

In Baltimore begon Poe serieus aan een carrière als journalist, schrijver en criticus voor verschillende literaire bladen. Hij bouwde langzaam een reputatie op als schrijver en dichter en won enkele prijzen. Hij werd een van de grondleggers van de science-fiction en publiceerde in 1835 o.a. ‘Het ongeëvenaarde avontuur van Hans Pfaal’, over de maanreis van een Rotterdammer (!). In 1836 trouwde hij met zijn nichtje Virginia die op dat moment pas 13 jaar oud was. De huwelijksjaren die volgden waren voor Poe de beste, meest stabiele jaren van zijn leven. Ook zijn literaire productie was hoog en maakte hem steeds bekender. In 1839 publiceerde hij ‘De Val van het Huis Usher’, waarschijnlijk zijn meest bekende werk en vele malen verfilmd, en ‘Ligeia’ dat hij zelf beschouwde als zijn beste korte verhaal. In 1841 verscheen het gruwelijke verhaal ‘De moorden in de Rue Morgue’, wat Poe tot de uitvinder maakte van het detectivegenre. 

Tussen alle bedrijven door was Poe hoofdredacteur van enkele literaire tijdschriften en hij bleek een goede neus te hebben voor nieuw talent. Zijn ambitie was het ontwikkelen van hoogwaardige Amerikaanse literatuur en poëzie. De tijdschriften onder zijn leiding floreerden, maar de aanstellingen duurden meestal niet lang, want Poe had een weergaloos talent om zichzelf onmogelijk te maken bij zijn superieuren en geldschieters. Ondertussen is het goed om te bedenken dat het nagelaten werk van Poe voor het overgrote deel bestaat uit literaire kritieken en dat zijn ‘bekende’ verhalen en gedichten niet méér dan 15% van dat totale oeuvre beslaan. Gedurende zijn ongeveer twintig actieve jaren als schrijver heeft Poe dus een ongelooflijk hoge productie gehaald, wat op zich al voldoende is om alle verhalen te logenstraffen over een lanterfantende alcoholicus die teerde op de zak van anderen. Poe dronk bovendien zeer weinig omdat hij allergisch was voor alcohol en al van de kaart was na enkele glazen wijn. Na slechts zes gelukkige huwelijksjaren kreeg Virginia vanaf 1842 gezondheidsproblemen als gevolg van tbc en het zou daarna gestaag bergafwaarts gaan, tot haar overlijden op 30 januari 1847. 

In 1844 publiceerde Poe ‘De Raaf’, wat hem in één klap wereldberoemd maakte. Het staat nog steeds te boek als het meest bekende gedicht in de Engelse taal. Ook in Europa begon in deze tijd zijn ster te rijzen en werden zijn verhalen gepubliceerd in kranten en tijdschriften, aanvankelijk vooral in Engeland. Dankzij het ontbreken van goede auteurswetten leverde het succes Poe echter nauwelijks iets op en hij kende daardoor ook gedurende het laatste deel van zijn leven weinig voorspoed. 

Na Viginia’s dood was Poe de leidraad in zijn leven kwijt, hoewel zijn tante en schoonmoeder Maria Clemm alles deed om hem te verzorgen en op het rechte pad te houden. Hij was veel op pad, gaf lezingen en voordrachten, had kortstondige, platonische relaties met enkele vrouwen, solliciteerde vruchteloos naar journalistieke functies, probeerde een eigen tijdschrift op te richten en maakte ruzie met iedereen. Hij woonde op het platteland buiten New York en schreef daar ‘Eureka’ dat in 1848 als boek verscheen. In de zomer van 1849 begon hij aan een lezingentournee, maar was toen waarschijnlijk al ziek. Hij gebruikte ook regelmatig laudanum, een verdovend middel dat veel werd gebruikt voor bestrijding van tand- en kiespijn (toen een veel voorkomend euvel). Hij verloofde zich in Richmond nog met zijn jeugdliefde Sarah Elmira Royster, die echter al gauw ging twijfelen toen ze het vreemde gedrag van Poe opmerkte. Poe reisde op 27 september terug naar New York, maar werd op 3 oktober in Baltimore bewusteloos op straat gevonden. Hij stierf op 7 oktober in het ziekenhuis zonder nog bij kennis te zijn gekomen. Over Poe’s dood wordt tot de dag van vandaag gespeculeerd. Op basis van de schaarse beschikbare medische gegevens zijn inmiddels ruim 30 mogelijke doodsoorzaken aangegeven. Er is zelfs een theorie dat Poe zijn eigen dood in scène heeft gezet om te ontkomen aan zijn schuldeisers en elders een nieuw leven te beginnen.

Poe werd op 9 oktober 1849 begraven op het kerkhof van de Presbyteriaanse Westminster kerk te Baltimore. Bij de begrafenis waren slechts vier mensen aanwezig. In 1875 werden de stoffelijke resten verplaatst naar een nieuw graf bij de ingang van het kerkhof, waarin ook de stoffelijke resten van Virginia en Maria Clemm werden bijgezet. Het monumentale graf is sindsdien een toeristische bezienswaardigheid en er worden regelmatig bijeenkomsten georganiseerd voor en door Poe-liefhebbers. 

Na zijn dood raakte Poe in Amerika in diskrediet. Dat was voor een deel ook zijn eigen schuld, omdat hij zijn complete literaire nalatenschap had vermaakt aan Rufus Griswold (1815-1857), een zeer invloedrijke criticus, biograaf en uitgever van bloemlezingen. Poe hoopte daarmee het voortbestaan van zijn werk te verzekeren, maar besefte niet dat Griswold hem haatte. Griswold had namelijk ooit een eigen dichtbundel gepubliceerd, die door Poe zeer negatief was besproken in een literair tijdschrift. Griswold heeft de rest van zijn leven kosten nog moeite gespaard om Poe’s reputatie posthuum kapot te maken en hij is daar in Amerika voortreffelijk in geslaagd. Het heeft tot ver in de 20ste eeuw geduurd eer men daar Poe weer serieus begon te nemen, maar de onvoorwaardelijke bewondering die hij in de rest van de wereld geniet, lijkt in Amerika nog steeds niet echt mogelijk te zijn.