Lotte Reiniger (1899 – 1981) knipt silhouetten en laat ze bewegen op gekleurde achtergronden. De figuren bewegen houterig en blijven haken aan het scherm. Ze zwijgen. Het is moeilijk om je ogen van de beelden af te houden. Die Abenteuer des Prinzen Achmed (1926) is de eerste lange animatiefilm uit de geschiedenis, wat niet automatisch betekent dat het ook een goede film is, maar het fascineert wel. Hoe kwam Lotte Reiniger, levend in Berlijn aan het begin van de vorige eeuw, ertoe om silhouetten te knippen en in beweging te zetten?

Silhouetknippen was in de achttiende en negentiende eeuw een populair tijdverdrijf voor vrouwen, een rage, aldus internet. Het beeld dat opdoemt, hoewel zeventiende eeuws, is een schilderij van Vermeer: een gordijn, een doorkijkje, de vrouw des huizes met een schaar in de hand, geconcentreerd gebogen over een knipwerkje, een dienstbode gedienstig op de achtergrond, af en toe bemoedigend knikkend als zij vragend opkijkt, zich innerlijk vervelend, denkend waar ze ook had kunnen zijn op dit moment.

Het beeld van Vermeer moet ik bijstellen zodra ik plaatjes op internet vindt. Lotte Reiniger knipte dus silhouetten. Ze maakte sprookjes. ‘A masterpiece’ noemt Jean Renoir Die Abenteuer des Prinzen Achmed. De film oogt klungelig, aandoenlijk, wat men over honderd jaar vermoedelijk zal zeggen over films van nu – en die ontberen de tijdloze magie van zon en schaduw: het silhouet. Tegenwoordig vloeien beelden meer in elkaar over, alsof er geen begin en einde is. Bij een film van Reiniger hakkelt het. Stop motion dekt de lading.

Je voelt de weerstand van een kartonnen wereld die zich niet meteen gewonnen geeft, die zich traag, in discrete stappen, laat vormen – het vreselijke gepriegel met een klein schaartje om al die figuren en achtergronden te knippen, één voor één foto’s te nemen, de figuren steeds een millimeter te verschuiven, pijnlijke knieën, zeurende onderrug – en dat dan tien uur achter elkaar, voor twee seconden film. Als het paard van Prins Achmed uiteindelijk naar de hemel vliegt, kijk je niet alleen naar een paard dat naar de hemel vliegt.

Film bestond natuurlijk al langer, maar Lotte Reiniger doet meer dan de camera richten op een stuk wereld, bijvoorbeeld een station ergens in Frankrijk. Zij creëert die wereld. Lotte Reiniger maakte film, meer nog dan de gebroeders Lumière. Als je haar in de filmgeschiedenis een plek wilt geven en het onverzadigbare monster wil voeden en ordenen dan liever naast Georges Méliès, de special effects man die in 1902 een ruimtecapsule in het oog van het mannetje van de maan liet vliegen.

Ik zou willen dat ik er bij was geweest, toen Lotte Reinigers film in premiere ging. Die Abenteuer des Prinzen Achmed is losjes gebaseerd op de verhalen uit Duizend-en-één-nacht, maar die verhalen doen er nauwelijks toe, het gaat om de wereld vol bloemen, planten, ornamenten, sluiers, prinsen, prinsessen, markiezen, tovenaars, fabeldieren – een wereld die Lotte Reiniger geduldig bij elkaar knipte. Walter Ruttmann, bevriende filmmaker, zei over Lotte Reinigers werk: ‘We’re in the 20’s and you’re making fairy tales.’ Ruttman maakte zelf Berlin: Die Sinfonie der Großstadt (1927).

Lotte Reiniger toont haar figuren bijna altijd van opzij, dat levert de meest sprekende vorm op. Jip en Janneke zijn ook van opzij afgebeeld. Het prettige daarvan is dat de figuren de kijker niet recht aankijken, en dat ze ertoe neigen om naar links en rechts te bewegen, het scherm in en uit. Je hoeft je niet te identificeren, er worden geen close-ups opgedrongen, je ziet geen emoties, geen acteurs met hun aandachtvragende blikken. De figuren zwijgen en dat maakt ze extra mooi. Je ervaart ritme, kleur, beweging.

Het is ongelooflijk dat ik bijna een eeuw later met mijn rug tegen de verwarming zit, laptop op schoot, en dat ik naar iets uit 1926 kijk. De pijnlijke knieën en rug van Lotte Reiniger die je tachtig jaar later voelt zijn een wonder. Wat ook fijn is: de film kent een einde, het scherm gaat op zwart. De figuren krijgen rust. Prins Achmed mag zich eindelijk neervleien bij prinses Peri Banu, en zich onbespied wanen. Kunst in een museum of op een plein moet altijd maar aanwezig zijn, zich op zijn mooist tonen voor wie toevallig langs loopt.