Ik denk zelden dat ik denk. Dat beangstigt me. Blijkbaar verwacht ik veel van denken. Ik denk nooit dat ik niet voel: dat is dan zo. Het is geen denken, meer constateren. Goh, ik voel niks. Geen twijfel. Ik kan een zin schrijven. En een volgende zin. Maar ik betwijfel of dit denken is. Het is breien. Ik kan niet tien pennen verderop een steek breien of een steek laten vallen. Ik kan een zin lezen, maar of dat denken is? Als ik opkijk, om te denken, is mijn hoofd leeg. Mijn geheugen slaat niets op, ik ben de vorige zin al vergeten. Blijkbaar beschouw ik een zin als een noodzakelijk bestanddeel van een gedachte, van denken. Er zijn waarnemingen. Koud, warm, de kat in een ooghoek, maar gedachten? Was dit een gedachte? Ik kan reconstrueren. Ik keek naar het katern ‘letter & geest’ van Trouw, een krant. Onder de kop ‘letter & geest’ staat ‘voor lezers en denkers’. Wat een gekke tweedeling, dacht ik, maar ik vind het geen gedachte.