Ik stort een zak zand. Ik leg een tegel op een tegel, als een vuist op een vuist. Het pad leidt naar het tuinhek. Het gekrijs is opgehouden, er zijn geen kinderen, geen vliegtuigen, ik kan mezelf horen. Ik voel hartkloppingen, omdat de omgeving minder trilt. Het voelt als de eerste lentedag, als begin, verwachting. Het is gewoon dat mensen sterven. Je wendt je af van anderen.