het conflict tussen dat wat vooraf aanwezig is en het voorafloze ontstaan […] we kunnen niet alleen maar voelen, we moeten ook leven

Het is niet zo dat de wereld een ding op zichzelf is, klaar om te worden geobserveerd. De wereld komt tot stand in onze blik, aldoor. Hij ís niet, hij ontstaat. En in dat ontstaan kunnen we onmogelijk leven, dat ontstaan kunnen we onmogelijk bevatten, daarom hebben we talloze verschillende manieren bedacht om ermee om te gaan. Dat noemen we kennis. We weten dat de hemel blauw is en van lucht, we weten dat de bomen groen zijn en bestaan uit stam, takken en bladeren. We weten dat het zand licht is als het droog is en donker als het nat is. We weten dat suiker korrelig is en zoet smaakt, we weten dat de badkuip glad en hard is, en dat het water er niet in verdwijnt zoals in zachtere oppervlakken. We weten dat wat ver weg is klein is, en dat wat dichtbij is groot is. We weten dat de buurman graag een praatje maakt, dat een van de collega’s vaak te veel eau de toilette gebruikt, en we weten ongeveer hoe zwaar een tas met vier liter melk zal zijn. We weten hoe onze vader was, en onze moeder, en we weten hoe al onze vrienden zijn. We weten hoe het is om in het zuiden uit een vliegtuig te stappen als we uit het noorden komen: we lopen tegen een muur van hete lucht aan. We weten hoe een tulp eruitziet, en een glas water dat na het avondeten op tafel is blijven staan en vol kleine belletjes zit, we weten zelfs hoe het water zal smaken, lauw en verschraald. Al die kennis die we over de wereld hebben, is als een pantser dat we voor ons houden om niet te worden overmand door nieuwe indrukken. Het is een praktische maatregel en het is iets waar we niet bij stilstaan, dat geldt voor iedereen, waarschijnlijk ook voor dieren. We kunnen niet alleen maar voelen, we moeten ook leven. Soms ontmoeten we mensen die daar doorheen dringen, die als ze een kamer binnenstappen de kamer veranderen of hem in bezit nemen. Die hebben wat we noemen uitstraling, het is een merkwaardige en moeilijk definieerbare grootheid, en heeft niets te maken met uiterlijk, maar met wie ze zíjn. Het heeft niets te maken met wat ze kunnen, of ze bekwaam zijn of geleerd, het is primitiever dan dat, het is hun manier van zijn die aantrekkelijk is. Nu is het zo dat alle mensen een heel specifieke uitstraling hebben, iets wat eigen is aan hen alleen. Vaak valt die uitstraling niet op en in een sociale context is ze soms moeilijk te onderscheiden, dringt ze niet door het pantser heen. Denk maar aan de honderden gezichten en lichamen die we zien als we door de stad lopen, hoe ze ons gewoon voorbijlopen zonder een indruk bij ons achter te laten. Zo is het met alles, elk ding of elke plant, elke boom of elk landschap, elk dier en elke vogel heeft zijn eigen uitstraling, alles is uniek, zowel in tijd als in ruimte. Niet alleen personen, maar ook dingen met een sterke uitstraling vallen ons op: het uitzicht op de bergen en de fjorden aan de westkust van Noorwegen doet ons stilstaan en naar adem happen, terwijl we het uitzicht op een buitenwijk in een stad, met spoorwegrails, en hier en daar een plukje gras, parkeerplaatsen, supermarkten, nauwelijks registreren. Maar dit beschermingsmechanisme is niet voor iedereen gelijk, sommigen zijn er rijkelijk van voorzien, dat zijn de robuusten, anderen hebben het nauwelijks, en voor hen kan zelfs zoiets eenvoudigs als reizen, met die stroom van nieuwe indrukken, van chaos en onvoorspelbaarheid die ermee gepaard gaat, meer zijn dan wat ze aankunnen. Ook met veel mensen tegelijk samen zijn kunnen ze niet aan, die verschillende persoonlijkheden en de vele verlangens zijn als een bombardement op de ziel. Vroeger zei men over zulke mensen dat ze nerveus waren – hun zenuwen waren te gevoelig, ze lagen boven op hun huid – terwijl we nu zeggen dat ze hoogsensitief zijn, of, als het verlammend werkt, dat ze angsten hebben. – Karl Ove Knausgård, Zoveel verlangen op zo’n klein oppervlak, Een boek over de schilderijen van Edvard Munch

[Doet me denken aan wat ik lees in Jordan B. Petersons Betekenis geven aan leven. We leven als het ware in twee werelden, in het bekende, de orde, en in het onbekende, de chaos. We zijn altijd kalm en op de rand van paniek, het onbekende ligt voortdurend op de loer, in onzekerheid valt onmogelijk te leven. We proberen de chaos, het onbekende, zo snel mogelijk bekend te maken, in te lijven – als we durven, als we door het onbekende niet direct in ons bedreigd worden. Het resultaat noemen we kennis. Kennis vormt het pantser waardoor we niet steeds opnieuw vanuit angst, in paniek, hoeven te reageren op het voorafloze ontstaan, op de chaos. Een kalmeringspil, die de toekomst onschadelijk, voorspelbaar, probeert te maken. Eerst angst, dan creatief verkennen. Of zoals ze zegt: je hebt de mezen die langs de rand schuifelen, en de mezen die beginnen te fladderen.]