In de bibliotheek waar ik gisteren per toeval belandde – in een school die eruit ziet als een sanatorium, allemaal bedjes op een rij, op een foto aan de muur – tref ik een boek. Ik onthoud auteur, titel, ik steek het boek niet in mijn tas, thuis doe ik een search, ik lees een lofzang op het gesprek. “doordat we onafgebroken en onvermoeibaar met elkaar spraken, niet in de laatste plaats in de hoop elkaar met onze chaotische verhalen in elkaars leven te betrekken, dat leven met elkaar te delen, zoals we ook het lichaam met elkaar deelden, was het alsof we ons met die verhalen tegen onze kwetsbaarheid en afhankelijkheid beschermden, we hadden het immers over dat eigenaardige verleden, toen we nog onafhankelijk en vrij waren! tegelijkertijd echter hechtten we instinctief niet al te veel betekenis aan elkaars verhalen, niet wegens gebrek aan belangstelling, maar omdat we elkaar zoveel wilden vertellen, alles, niet slechts een gedeelte, maar het geheel, alles wat er elke seconde van ons leven was gebeurd, wat natuurlijk een onmogelijkheid is, een belachelijke wens; we gingen geheel op in elkaars verhalen; eigenlijk zou ik niet eens kunnen zeggen waarover we het toen allemaal gehad hebben, ik kan me onze gesprekken niet erg goed herinneren, het enige wat ik erover kan meedelen is dat ik de meeste feiten waarover deze verhalen handelden al kende, maar doordat elk verhaal wel honderd te expliceren details, dus nieuwe verhalen, opleverde, raakten we nooit uitverteld, hoewel we daar hardnekkig naar streefden in de hoop erachter te komen waarom we van elkaar hielden”. Ik had het toen net met iemand over vertellen. Dat was toeval. Ik weet dat ik dit boek moet lezen, vanwege die meanderende zinnen. – Het boek der herinneringen, Peter Nadas