Schrijven is geduld bewaren, eerste gedachten noteren zonder te weten waar die op uitdraaien of wat ze te zeggen hebben, anders dan dat je merkt dat ze bovendrijven als stukken plastic in de oceaan – ongemak dat niet vanzelf verdwijnt.

Impressies vertrouwen.

Het valt me op, als ik op de pont sta, dat mensen vogels voeren en dat dat steeds vaker lijkt te gebeuren. Het gaat heel onhandig, vanuit een hotelraam. Het brood valt drie verdiepingen diep het IJ in. Het hotel is in werkelijkheid een schip, al oogt het eerder als een in zee gezonken flatgebouw; de bovenste verdiepingen rijzen op uit het water, vormen een loodrechte wand, een damwand, die de hotelgasten beschermt tegen opgerukt water, met rijen ramen waartegen het weerkaatste zonlicht nog een keer weerkaatst. Omdat het water meestal kalm is, oogt het als een superieur watertrappelend wezen, volkomen roerloos.

Het gegeven dat er altijd iets te zien zal zijn? Geeft dat hoop? Ik kijk naar het spektakel van een drukke zwerm zeemeeuwen die als kooivechtende zwaargewicht-kolibris in de lucht hangen, voor het hotelraam, elkaar het luchtruim uitduwend. Drie verdiepingen lager drijven zwanen.

Natuurlijk hoef je geen woorden achter elkaar te zetten, als eenzaamheid het probleem niet is en nooit ben ik eenzaam als ik alleen ben, alleen in bijzijn van anderen. Wat voor eenzaamheid is dat? De wetenschap dat ik iedereen zal verliezen, zal moeten loslaten?

Schrijven vereist het bedwingen van ieder ongeduld, cirkelen om die eerste gedachte, dat terugkerende beeld van ruziënde meeuwen, niet weten. De hotelgast heeft genoeg van de reclametekst waarachter hij slaapt, luxury double room for 84 euro, free wifi en free inhouse movies. Hij opent het raam. Verblindend licht, als in de Alpen.

Je hebt altijd wat anders te doen.