Cézanne zag een berg (mooi), en schilderde hem (mooi). Met die tweede schoonheid is iets aan de hand, daar schemert doorheen hoe je naar de wereld zou kunnen kijken. Bomen, lucht, licht, schaduw, steen – alles schakelde Cézanne gelijk, in kleine, eendere veegjes verf. De wereld een weefsel. Nu zie ik het ook zo. Nou ja, niet zo stellig als het er staat. Het is zoiets als potentiële energie: ik heb er een wereldbeeld bij. Kunst vermeerdert. Cézanne nam iets waar en dat wordt ‘waar’.