Ik wil het licht in huis, de warmte, niet het branden op de huid, wapen me tegen wat me koestert, haar macht is haar duur en onverstoorbaarheid, waarmee ze cellen doet delen in een tempo dat ik niet waarneem omdat die samenvalt met mijn levensduur en gras doet groeien, wat ik wel zie. Hij die zonder zon is is beklagenswaardig – ik bedek mijn armen met lange mouwen, en de nacht geeft koele rust, ik trek de lakens over me heen, waar is ze?