Ze is bij me ingetrokken met twee zwarte stoeltjes en een kamerplant, ‘Monsteraatje’. De bladeren, zo groot als dienbladen, gemaakt van het diepgroen regenwoudgroen, groeien reikhalzend naar het licht, versperren de doorgang, sommige kruipen over de grond, als soldaten die plat op hun buik ongezien de houten vloer proberen over te steken, ik moet opletten dat ik niet op ze trap. Ze heeft luchtwortels gemaakt, houdt spectaculair lang de adem in op zoek naar zwarte aarde om in te wroeten (mijn neus zocht vannacht vergeefs de plooi tussen haar arm en zij, ze is er niet, het is gek dat dat gek is). Intrekken gebeurt ongezien, de dingen veranderen ongemerkt, in een rustig tempo, als een kalm houten schip van Theseus dat twee jaar ronddobbert. Mijn huis is nog steeds mijn huis wanneer ik twee oranje stoeltjes aflever bij de kringloopwinkel in Zaandam. Gemiddeld verandert één ding per dag. Gisterenochtend stond een afgeknipte tak met drie bladeren in een vaas water. Ze probeert twee Monsteras te maken, een verdubbeling. Net als ik strijkt ze niet, een opluchting. Met volle kracht slaat ze de kreukels uit natte overhemden, alsof ze met een zweep de grond afranselt. Elke dag komt er een pakje met de post, erin één dichtbundel, alsof ze de boekenkast boek voor boek verhuist, plank voor plank vervangt.