Een vleermuis ligt op het tuinpad, met als torenspitsen opgetrokken vleugels. Hij draagt een zwart dracula-capeje, een halloween-kostuum, behalve dat hij het zelf is – hij is zijn cape, ik kan hem niet van zichzelf losdenken, zoals ik een danser niet los kan denken van zijn lijf. Hoekige hoeken, staketselachtige staketsel waaraan iets of iemand die vleugels heeft opgehangen. Hoewel dood, en kleiner dan mijn handpalm, boezemt hij vrees in. Zijn lijfje is donzig en bruin, verrassend knuffelbaar. Hoe komt hij op het tuinpad? Misschien was hij al stervende en is hij toen uit de lucht gevallen. We houden ons nooit bij het heden, we dwalen rond in tijden die niet van ons zijn. Een wesp wurmt zich bij de oksel naar binnen. Ik krijg een gedachte zodra ik in een boek een andere lees, wanneer ik mijn blik van het schouwspel afwend.