Een groene papegaai komt dichterbij. Hij heeft het netje met pinda’s aan het boompje opgemerkt. Met zijn snavel omklemt hij een tak en laat zich vallen, hij tuimelt van tak tot tak, als een rekstokturner, tot hij de pinda’s bereikt heeft. Waarom vliegt hij niet direct naar het netje? De geest van de tropen zit nog in hem. De papegaai is de traagste vogel die we deze winter in de tuin zien. Hij begint te sjorren aan het netje. Het lukt niet. Dan zien we de staart van een muis, en de muis, in het netje.

Een duiker was aan het duiken toen hij door een blushelikopter werd opgeschept. Hij werd losgelaten boven een bosbrand, viel in de takken van een boom, en bleef daar hangen, zwartgeblakerd, net als takken. Op welk moment ging hij dood? In de vlammen die hij moest blussen? Door de val? Is hij gestikt in zijn duikpak? Misschien leefde de muis nog toen hij in de vulmachine viel. Toen hij in het schap van de dierenwinkel lag. Is hij in de boom bevroren. Ik heb het verhaal altijd onthouden en nu komt het tevoorschijn, nu ze het krampachtige lijkje uit het netje bevrijdt, en in het riet gooit.

Er zit vanalles in je geheugen wat je tevoorschijn kunt lezen, zegt Kees Fens, en ik stel me zo voor dat je het ook tevoorschijn kunt kijken. Ik heb het verhaal tevoorschijn gekeken. Eigenlijk is de vraag wanneer of waarom dat gebeurt interessant. Wanneer laat je geheugen iets los? Ik vermoed dat het gebeurde omdat het een oerangst betreft: al die onschuldige manieren waarop je op het verkeerde moment op de verkeerde plek kunt zijn. In hetzelfde artikel over Kees Fens staat dat het woord ‘eigenlijk’ wezenlijk katholiek is: eigenlijk mag iets niet: wie dat zegt, schept ruimte. – Wiel Kusters, De Gids (1, 2013)