Schrijven is moeilijk omdat je zo makkelijk terugkan om de vorige zin door te strepen – en dat ook doet. Omdat het alle ruimte biedt voor twijfel. Schrijven is niet impulsief, geen schreeuw bij pijn of bij overwinning. Als je van nature twijfelt – behalve aan het idee dat het weinig voorstelt, dat het beter moet – is schrijven een trage activiteit. Of het aan de woorden ligt?

Terwijl ik er niet naar zocht, gezeten op rij 7, stoel 2 kwam ik een essay op het spoor. Het lag verborgen in de voorstelling die op het punt van beginnen stond. Het gaat over de tijd waarin we spraken met gebaren, niet met woorden…Dat eerste doen we nog steeds, maar toen waren we er goed in, konden we complexe dingen zeggen. Dat vermogen zijn we kwijtgeraakt, al zijn er mensen die er opnieuw in uitblinken (Ulrika Kinn Svensson, de danser die de monoloog uitsprak bijvoorbeeld) en al zijn er overblijfselen bewaard. Zo is elkaars hand vasthouden een herinnering aan hoe het voelt om samen niets te zeggen. En ‘s avonds, te donker om elkaar te zien, gebaren onze lichamen elkaar.

Rusteloos en vol verlangen zat ik in mijn stoel, fantaserend over een tijd die ik me nauwelijks voor kan stellen, zonder woorden, toen we wisten waar we in het openbaar onze handen moesten laten. Tot ik me realiseerde dat ik naar woorden geluisterd had. Ik mailde de theatermakers. Ik wilde – kind van de vorige eeuw – de woorden bezitten.
Het zou zomaar kunnen dat mijn schrijftwijfel gepaard gaat met wat er verder in het essay stond: dat men in the age of silence van elkaar wist dat – ondanks alles – misverstanden gemakkelijk konden ontstaan. Men leefde niet in de illusie dat men elkaar begreep.

Babel(words), Sidi Larbi Cherkaoui (2010) en The history of love, Nicole Krauss (2005)