Als je begint, weet je nauwelijks waaraan, wel dat onrust volgt. Iets roept iets op, weerstand, wat met het nodige geluk leidt tot stilstand, rust (quietism, willed obscurity, inner emigration). Je ontdekt dat je geen Systema Naturae aan het schrijven bent, de werkelijkheid laat zich niet organiseren in een sluitend systeem. De berichten hopen zich op. Je bent geen taxonoom, dat moet je wel zijn als je schrijft. Romanschrijvers zijn taxonomen, ze doen twee jaar over een taxonomie van één. In de vroegéénentwintigste eeuw toen een tekst ineens eeuwig onaf bleek te zijn en permanent veranderlijk, een uitdijende database, genesteld in een enorm netwerk, begon men plots een ontzettende hekel te krijgen aan de bohemienachtige figuur die categorieën verzint on the go, tags toevoegt als het zo uitkomt (folksonomist). Je wilt orde. Rigide orde. Schoonsnijden. Getemde chaos. Je weet dat je categorieën moet bedenken, anders doet het systeem dat voor je. Je wilt opnieuw beginnen. Ik lees dat Linnaeus in het boek waarin hij zijn volledige taxonomie beschrijft ook schrijft hoe je een dagboek bij moet houden en een botanische tuin.