Gustave Flaubert, dat is mijn grote voorbeeld, een Franse schrijver, 1821-1880. Een stilist, hij zei, het schrijven van een boek is niet zoiets als krijgen van een kind, nee, dat is het bouwen van een piramide. En het kost heel veel tijd en inzet. Hij kwam echt niet tot tienduizend woorden per dag, nee, hij deed drie dagen over twee zinnen. Stijl, stijl, stijl. Zijn grootste ideaal was een boek schrijven dat nergens over ging, dat alleen maar bestond uit stijl. Zijn boeken gaan wel degelijk over iets en mijn lievelingsboek is Leerschool der liefde, l’Éducation sentimentale. Gaat over de teloorgang van een generatie, eigenlijk een spiegel voor deze tijd. Wij praten, althans ik, ook over hypotheken en dat het leven zo duur wordt en dat het onderwijs stukken minder – al dat burgerlijk gezwets, daar schrijft hij een portret over, die generatie, en, ondertussen, meedogenloos. Maar wat ik hem zou willen vragen is dat die totale inzet voor dat schrijven, alles onderzocht hij, als hij een kopje beschreef, ging hij eerst een week naar de Sèvres-fabriek, om een porseleinfabriek te bezoeken, voordat hij een kopje beschreef. Allemaal natuurlijk weglopen voor het schrijven. Kijk, weglopen voor het schrijven. Wij, moderne schrijvers, laat ik het over mezelf hebben, ik loop ook weg voor het schrijven, daarom zit ik hier. Ik moet natuurlijk elke dag achter mijn tafel, en dat geld…dus ik wil zeggen… Maar die Flaubert, die had geld. Wij hebben geen geld, wij moeten het verdienen. Heel veel grote schrijvers, tot in de…dat waren geen broodschrijvers, een enkele, Zola, maar de meesten die hadden gewoon liggende gelden. Je werd ook ingeschat op je rente. Ah, dat is een man van vier procent. Huwbaar dus. De vraag is dit: Meneer Flaubert, wij verdoen onze tijd met het werken, kijk eens naar onze tijd, heeft u nou ook uw tijd verbeuzeld? Verbeuzelen wij wel of niet. U ging een week naar Sèvres, ik ben tafelheer, help mij, breng mij terug naar mijn tafel, maar mag ik er dan misschien net zo lang over doen als u?