Lichamelijk is de mens een treurig geval. Zijn tanden, zijn snijtanden incluis, die hij oogtanden noemt, zijn van babyformaat en kunnen amper door de schil van een te groene appel heen. Met zijn klauwen kan hij alleen maar krabben waar hij jeuk heeft. Met zijn pezige ligamenten is hij een zwakkeling in vergelijking met alle dieren van zijn formaat. Dieren van zijn formaat? In een hand-tegen-poot-, hand-tegen-klauw- of hand-tegen-snijtand-gevecht zou ieder dier van zijn formaat een maaltijd aan hem hebben. Toch bezit of beheerste de mens ze allemaal, ieder dier dat bestaat, dankzij zijn superkracht: spraak. – Het koninkrijk van de taal, Tom Wolfe

Wie taal gebruikt bevindt zich in een permanente noodsituatie.

Je denkt ‘zacht als een oorlelletje’ terwijl je juist daarvan de zachtheid wil uitdrukken, van het oorlelletje dat meegeeft wanneer je neus erlangs strijkt, op weg naar haar. De geur ter plekke is zacht, zacht als het oorlelletje, een naakt kussentje, gewillig flapje.

Als ik in het donker naar haar lichaam kijk (het voel) en fluister alsof het heilig is, denk ik, een haarloze rug biedt geen enkele bescherming tegen wind, kou en regen. Die weerloosheid werkt door in de blik waarmee ik haar bezie.

Je vormt beurtelings elkaars windscherm, wellicht. Draagt joggingbroeken, t-shirts, geblokte sokken, verwisselt zo snel mogelijk zomerdekbed voor winterdekbed, categorie 5. Steekt overmoedig een middelvinger op naar Darwin. Je praat. Eindeloos. Met heel je zijn weerspreek je de evolutietheorie (‘injurious evolution’). – The kingdom of speech, Tom Wolfe