Een fuut met zes kleine fuutjes op haar rug zwemt naar links, bijna tegen de rand van het scherm. Het laatste fuutje valt er half af, dan helemaal, moet ontzettend hard bijzwemmen om niet achterop te raken, buiten beeld. Die, dat fuutje, kan later met tegenslag omgaan. Hij heeft vandaag overleefd. Over geluk zegt het voorval weinig. Kristien Hemmerechts vraagt zich af of het leven de moeite waard is, en dat is het, om de simpele reden dat het altijd erger kan. Ze schrijft over een vrouw met locked-in-syndroom, ze kan niet veel, maar wel slikken, lachen, huilen en haar hoofd kan schudden. Ook schrijft ze over Jean-Dominique Bauby, een man die met één oog knippert.
Ik herken wat Hemmerechts doet, ze zoekt het zwart, er zijn altijd mensen te vinden voor wie het leven hogere drempels opwerpt dan voor jezelf. Om die reden ben ik Heather Havrilesky (‘ask Polly’) gaan lezen, niet vanwege de zelfhulp en het advies, maar om te lezen over de omstandigheden waarin het zelf de enige hulp is. Oh, omstandigheden! Vandaag zijn we belachelijk gelukkig, zij en ik, we worden wakker, blijven liggen, verkeren in de omstandigheid dat we met de bal spelen in plaats van andersom. We gaan al wat ons lief is op een dag verliezen. Zaak om niet eerder van de toren te springen. Het eerste zinnetje dat de met één oog knipperende Jean-Dominique Bauby in Hemmerechts’ boek moeizaam dicteert door één voor één alle letters van het alfabet langs te gaan, steeds bij eentje halt te houden en te knipperen: je veux mourir.