Corine, met wie ik in een klasje zat dat essay schrijven wilde leren, heeft een boek uit, Vrouw van staal. Als ik een verhelderende anekdote uit die periode had, zou ik geen seconde aarzelen die te vertellen. Hier een bericht op haar weblog, gedateerd 27 oktober 2014.

Armando

Ik hou niet van opscheppen en ik hou niet van dwepen. Omdat je twee negatieven tegen elkaar kunt wegstrepen, mag ik een positief verhaaltje vertellen. Dat gaat over schrijver/schilder Armando.
Jaren geleden assisteerde ik bij een film. Wij richtten een set in. Die set betrof een villa waar een mevrouw zich omringd wist met de verzamelde kunst van haar overleden man. Die kunst vulde niet: het gat dempte ze met alcohol, het grote gieten begon rond het middaguur.
Maar dat terzijde.
Het punt met kunst in film is dat je toestemming van de maker moet hebben om het te vertonen, al dient het slechts ter illustratie. Wij haalden zoveel mogelijk kunst weg om problemen voor te zijn. Er hingen echter twee schilderijen die zo groot waren dat ze niet ongeschonden het huis konden verlaten. Gemaakt op locatie kennelijk, dat vond ik imponerend.
Een ervan was van Armando. Ik belde zijn galerie. Tot mijn verbazing gaf de eigenaar mij het huis-telefoonnummer van de kunstenaar. ‘Hij doet niet aan mail’, was de uitleg.
Ik bewonder Armando. Meer nog om zijn gedichten dan om zijn schilderijen, en daar bewonder ik hem al buitensporig om. Alleen al het papiertje met zijn telefoonnummer deed me drie dagen naar adem happen.
De vierde dag draaide ik het nummer. Nadat de telefoon twee keer was overgegaan, hing ik op. Stel dat hij opnam. Het was ijdele vrees. Hij nam niet op. Vijf dagen lang dwong ik mijzelf niet neer te leggen terwijl ik hoopte dat hij niet thuis gaf. Wat moest ik zeggen wanneer hij opnam?
Na die vijf dagen begon ik te fantaseren. Ik bedacht hoe de telefoon die overging er uit moest zien, waar die stond. Langzaam stond mijn oververhitte geest zichzelf toe te dromen over de gang waar het gerinkel klonk, de kamer die er aan grensde, de rest van het huis. Het huis van Armando. Intussen belde ik iedere dag wel drie keer. Het was noodzaak: de opnamedagen schreeuwden mij toe vanuit de agenda. Dat deed me weinig. Ik zat verstrikt in een film die particulier was: Armando die rond schuifelde terwijl de telefoon overging. Zijn handen vol verf, zijn hoofd vol verzen, zonder de kennis dat ik, aan de andere kant van die dode telefoon aan hem dacht.
Aan het einde van de laatste dag van de week belde ik nogmaals. Een routinekwestie, uitsluitend voor eigen genot. Voor het schilderij hadden we een andere oplossing gevonden: er werd omheen gefilmd.
Ik wilde juist ophangen toen ik een klik hoorde. En toen een stilte. En toen, heel zacht, maar zo helder alsof hij naast me stond: ‘Armando.’
Het praktisch gesprek dat we daarna voerden, heb ik verdrongen. Het doet niet ter zake. Het houdt me af van wat ik zelden voel: het sidderen van verlangen naar iets dat niet wezenlijk is.