GESCHREVEN VOOR CORPUS KUNSTKRITIEK

Naar andermans kiekjes kijken is het saaiste wat er is. Hoe komt dat toch?

Misschien omdat onze levens zo gelijksoortig zijn. Op het oog verschillend, maar over een langere periode, zeg zeventig jaar, akelig identiek. Opmerkelijk dat we elkaar daarvan op zo’n grote schaal getuige willen maken. Internet is één groot familiealbum aan het worden, het groeit in een tempo dat je nauwelijks kunt bevatten. Op 28 mei 2007 werden 2.070.075 foto’s geupload naar flickr. Twee miljoen in 24 uur.

Hans Aarsman houdt van zulke foto’s. Onpretentieuze, eerlijke, eenvoudige fotografie, waarbij niet geprobeerd is de boel een beetje op te leuken, niet is gewacht tot onwelvallige dingen buiten beeld zijn, geen zorgen zijn gemaakt om compositie, niet is gehuicheld, niets verdoezeld. Gewoon, pats boem, recht van voren de wereld vastgelegd. Kiekjes. Foto’s die bedoeld zijn om een televisie te verkopen op marktplaats.nl of om een Japans konijn te volgen dat elke dag een ander koekje op zijn kop balanceert. Fotografie waarover mensen die Aarsman ongelovig vragen of hij écht gestopt is met fotograferen opmerken ‘dat het geen echte fotografie is’. ‘Maar dat ís echt fotograferen,’ antwoordt hij dan. ‘Echter kan niet.’

Hans Aarsman vindt net zo lief foto’s – op internet, in reclamefolders – als dat hij ze zelf maakt.

Tijdens Niemand kan het kijk je een uur lang naar de kiekjes van Hans Aarsman. Onscherpe, ingeflitste, onbenullige plaatjes, tot manshoge proporties opgeblazen, sommige van eigen makelij. Is dat interessanter dan een avondje surfen thuis op de bank? Neem bijvoorbeeld de verzameling asbakken die hij op de veilingsite eBay tegenkwam. Waarom zou je naar het theater gaan om een verzameling asbakken te zien als dezelfde asbakken online voor het oprapen liggen? Of de foto’s van rul gehakt uit een reclamefolder – rauw en rozerood (kan ook aan het goedkope papier liggen). Zo’n folder valt elke week bij half Nederland in de bus. Worden de foto’s er beter van als een actrice – Carly Wijs – ze één voor één aanklikt, laptop op schoot, kopje koffie ernaast, terwijl jij – toeschouwer – daar in een donkere zaal naar kijkt? Weinig kans op serendipiteit in het theater: je kunt niet wegzappen, doorklikken of per ongeluk over iets anders struikelen. Je kijkt naar andermans bookmarks.

Niemand kan het oogt als een lezing c.q. diavoorstelling. Powerpoint is geliefd anno 2008, verrassend genoeg niet alleen bij managers en docenten, ook bij creatieven. In 160 wereldsteden worden Pecha Kucha-avonden gehouden, powerpointpresentaties van 20 dia’s x 20 seconden, door kunstenaars, wetenschappers, ontwerpers, architecten, verhalenvertellers, ideeënbedenkers. Al Gore trekt volle zalen met The Inconvenient Truth, een diavoorstelling met beelden van smeltende ijskappen en gruwelstatistieken over de opwarming van de aarde. Maar een waarschuwing over een naderende ecologische ramp is misschien makkelijker te verkopen dan een pleidooi voor beter kijken. Immers, wat verkoop je dan? Geen angst, zoals Al Gore. Hoewel, misschien ook wel. Angst om iets te missen. Om ’s ochtends gedachteloos de deur uit te lopen en niets te zien: de stoeptegels, lantaarnpalen, een oude televisie die op straat is gezet. Het is er allemaal, voor onze neus, maar we zien het niet. Ga naar buiten, kijk om je heen, hamert Hans Aarsman er voortdurend in. Waarom zien we het niet? ‘Sufferds, dat zijn we. Hoogstens in staat een fractie van de wereld om ons heen te zien.’ Ziende blind, te druk met onze levens, hypotheken en verzekeringen. Terwijl het allemaal voor onze voeten ligt.

Gelukkig ziet Hans Aarsman het wel.

Hans Aarsman wordt in Niemand kan het gespeeld door Carly Wijs, zodat er afstand is tussen het personage Hans Aarsman, die een lezing geeft en ons wil leren kijken, en de schrijver en Volkskrant-columnist Hans Aarsman. Als de schrijver de monoloog zelf uitgesproken zou hebben, zou je nog denken dat hij meent wat hij zegt – het zijn in Niemand kan het immers zíjn kiekjes, het is zijn levensverhaal, het zijn zijn kijkmanieren die we kennen uit krant en boek. Het lijkt Hans Aarsman te gaan om aan te tonen dat alles juist even anders is dan je denkt. ‘Er is niet één waarheid, er zijn er minstens zeven.’ Dat geldt natuurlijk ook voor de voorstelling zelf.

Carly Wijs relativeert haar monoloog. Ze laat voortdurend pauzes vallen, terwijl ze al sprekende over de tekst lijkt na te denken. Ze tuurt regelmatig in haar laptop alsof ze de foto’s ook niet helemaal vertrouwt, wat een al te schoolmeesterige preek voorkomt. Als je niet uitkijkt zijn powerpointpresentaties saai. Pecha Kucha ondervangt dat door het superstrakke format: na 20 sec komt genadeloos de volgende dia. Al Gore wisselt zijn boodschap af met zijn levensverhaal (filmbeelden in zwartwit), Carly Wijs gebruikt milde spot. Rijst nog steeds de vraag: waarom in het theater als Hans Aarsman zijn verhaal kwijt kan in krant, boek en op internet? Is het vanwege die mogelijkheid tot dubbelzinnigheid? Carly Wijs is Hans Aarsman en toch ook weer niet.

Hans Aarsman heeft geleerd om dingen los te laten. Zijn plaatjesverzameling spoort hem aan om minder te willen. Een foto is genoeg. Net als onvervulde verlangens. Die zijn sowieso praktischer omdat ze nooit teleurstellen. Zo is hij er achteraf blij om dat het niets geworden is met het meisje met het turquoise jurkje in Torremolinos. Van de twintig fotorolletjes die hij daar volschoot en die hij allemaal heeft weggegooid, is dat de enige foto die hij bewaard heeft. Op het moment dat zij zijn hand greep, zag hij het bijzondere niet. Integendeel, hij weerde af, zijn hand had geen tijd, zijn hand moest fotograferen. Juist zíj leverde achteraf de dierbaarste foto op.

De meest uiteenlopende dia’s komen in Niemand kan het voorbij. De eerder genoemde reclamefolders met vleesaanbiedingen, plastic rekjes waar verschillende formaten papier in passen, aandoenlijke knutseltherapiepoppetjes van zijn moeder, foto’s van zijn dode vader.

Zo makkelijk als het is om een foto te reproduceren, zoveel inspanning vergt theater. Elke voorstelling moet steeds opnieuw gerealiseerd worden. Na Aarsmans pleidooi van ‘gewoon leven en daar een camera bijhouden’, verwacht je dat hij theater te kunstmatig zou vinden. En hoe kunnen we goed kijken als we het kijktempo niet zelf kunnen bepalen? Nauwkeurig kijken kost tijd – hoe optimaal de kijkomstandigheden in theater misschien ook zijn: donkere omgeving, stilte, weinig afleiding, of het zou de verschijning van Carly Wijs moeten zijn. Het vermoeden rijst dat het Hans Aarsman helemaal niet te doen is om ons goed te leren kijken. Althans, niet hier en nu. Nooit heb ik een lezing meegemaakt waarbij de spreker op een stoeltje zit, met de laptop op schoot, terwijl die laptop nergens heen kan; er is geen spreekgestoelte waardoor de spreker de laptop continu voor zich moet houden, ook als ze opstaat en rondloopt. Dat oogt ongemakkelijk. Dat ís ongemakkelijk. Ze gaat steeds weer zitten. Dat heft het ongemak nauwelijks op. Haar schoot is te klein. Niemand kan het is geen verkapte lezing, het lijkt eerder een biecht. Tegen wie heeft Carly Wijs het eigenlijk? Tegen het publiek of tegen zichzelf? Ze gelooft namelijk niet dat we elkaar ooit zullen begrijpen. ‘Zoals jullie wanhopig naar mij kijken. En ik wanhopig naar jullie. We begrijpen elkaar echt niet.’ Als Hans Aarsman naar eigen zeggen zijn eigen vader op zijn sterfbed niet begrijpt, hoe moet dat dan hier in deze zaal, in het theater? Dat is een inktzwart einde van de voorstelling – vooral in de wetenschap dat hij jou zojuist 60 minuten heeft laten kijken en luisteren. Hans Aarsman bezweert zijn eigen onbegrip. Hij weet het ook niet. Kan het ook niet. Niemand kan het. Alleen per toeval. Soms.

Beelden zwijgen. Juist daarom nodigen ze uit tot interpreteren, speculeren en fantaseren. Precies dát doet Hans Aarsman. Hij geeft zijn fantasie en intuïtie de ruimte. Het rare is dat je Hans Aarsmans verhalen bij de beelden gaat geloven. Het lukt hem om je via een ogenschijnlijk onbelangrijk detail zijn verhaal in te lokken. Een stuk tapijt aan de rand van een foto, een flits in een televisiescherm. Zijn kracht schuilt in zijn vermogen om details uit te vergroten. Die details – altijd al aanwezig maar niet eerder gezien – verlenen zijn verhalen de schijn van echtheid. Je had het namelijk al die tijd zelf al kunnen zien, als je beter gekeken had. Opeens krijgt een kiekje betekenis. Een lelijke verzameling asbakken verandert in de uit verschillende hotelkamers in Las Vegas gestolen asbakken van een eenzame gokker, die ze in wanhoop voor één dollar per stuk op ebay.com te koop aanbiedt. Duizenden dollars vergokt, drie dollar proberen terug te verdienen. Aarsman doet als zout in de wonde de suggestie om te stoppen met roken, omdat dat meer geld oplevert.

Een poel van alledaagse plaatjes verandert in het leven zelf.

Zo vertelt Carly Wijs over een vliegtuigspotter die de aankomst van een vrachtvliegtuig fotografeert. Op het projectiescherm zien we een reeks foto’s – slordig, scheef, onscherp, overbelicht, bewogen, vliegtuig half in beeld. Lacherig kijk je naar de mislukte foto’s, het werk van een amateuristische vliegtuigspotter die een nieuwe camera test. Tot Hans Aarsman vertelt hoe er mogelijk sprake is van een vliegtuigkaping. Dan kijk je ineens anders. Je speurt, op het puntje van je stoel. Carly Wijs tast verder, ze fantaseert over de relatie tussen fotograaf en het gefotografeerde, en ze keert terug bij de vliegtuigspotter uit het begin die staat te wachten totdat het vliegtuig, een DC-9, wordt uitgeladen, want, zo blijkt, daar zit de kist van zijn overleden vrouw in.

Slik.

Meegelokt naar de rand van een vliegtuigspotplek denk je nietsvermoedend naar de hobby van een nerdy veertiger te kijken, kleumend aan de kant van de landingsbaan, tot de situatie ineens te groot blijkt om te begrijpen. Verbijsterd, ontredderd, wat kun je anders dan foto’s nemen als je dode geliefde zielsalleen in de kille buik van een vrachtvliegtuig ligt en een hek jou van je geliefde scheidt? Zo’n opmerking zet alles in een ander licht; de foto’s zijn immers nog steeds dezelfde foto’s en Hans Aarsman weet dat. Hij zegt het expliciet. Het zou me niet verbazen als hij de vliegtuigspotter verzonnen heeft om uit te komen waar hij wil uitkomen: bij zijn eigen leven en een situatie die te groot was om te begrijpen, waarin hij voor zijn gevoel tekort schoot en naar een camera greep en begon te klikken. Dat was op de dag dat zijn vader stierf. Waarom hij fotografeerde weet hij nog steeds niet. Vermoedelijk om zich een houding te geven, om niet met lege handen te staan. Kan dat wel? De dood van je vader fotograferen, en naar buiten brengen? Hans Aarsman beantwoordt de vraag positief. Hij deed het, je kijkt naar de foto. Hij vertelt hoe hij ooit een foto had gemaakt van zijn vader in pyjama, die voorovergebogen over een stoel in de woonkamer neerknielt om te bidden. Die foto kwam terecht in de krant. Trots belde zijn vader hem toen op: ‘We staan in de krant.’

We.

Welke waarheid ongemakkelijker is weet ik niet – die van Al Gore, toekomstige tsunami’s, smeltende ijskappen, onder water verdwijnende steden, een verloren planeet en gedoemde mensheid of die van je eigen onbegrip, het eeuwig tekortschieten ten opzichte van de ander. Niemand kan het is net zo goed een pleidooi voor de wereld, voor alles wat voor je voeten ligt als je ’s ochtends de deur uitstapt. ‘In alle toonaarden en van alle kanten klinkt de roep om verandering. De wereld is niet goed genoeg. Het moet allemaal beter. Maar stel dat we die wereld niet eens hebben gezien, dat we maar wat lopen te suffen?’ Je kunt altijd beter kijken, meer zien. Zo verandert een lelijke asbak in een eenzame gokker en een onscherp vliegtuig in een man die zojuist zijn vrouw verloren heeft. Vrolijk wordt het bij Aarsman nooit. Aarsman dwingt je nogmaals te kijken. En nogmaals. Het maakt nieuwsgierig naar wat hij te zeggen zou hebben over de dia’s van Al Gore. Met begrip heeft dat niets te maken, je kunt een asbak of een vliegtuig of een smeltende ijskap niet begrijpen, wel met verbeelding. Daarin schuilt het vakmanschap van Hans Aarsman. Hij weet dat je bij een foto een verhaal kunt vertellen, dat een foto daar als het ware om vraagt, en hij is degene die aan die lokroep gehoorzaamt. Daarom zijn zijn kiekjes nooit saai.

De citaten, de zinnen tussen aanhalingstekens, komen uit de letterlijke toneeltekst van Niemand kan het. Die is verschenen bij uitgeverij itfb.nl (BoekWerk No.2 – toneelteksten) Behalve het citaat van ‘Er is niet één waarheid etc’. Dat citaat staat op de achterkant van het boek van Hans Aarsman: De Aarsman Collectie (2005, NAI uitgevers). Zie ook boekje #195 verschenen bij De Nieuwe Toneelbibliotheek.