‘In het begrip ‘verbazing’ zit een logische valstrik. We verbazen ons immers over dingen die van de bekende, algemeen erkende normen afwijken, van de vanzelfsprekendheid waaraan we gewend zijn geraakt. Er bestaat alleen geen wereld die vanzelf spreekt. Onze verbazing is autonoom en niet afgeleid van enig vergelijken. In de taal van het dagelijks leven gebruiken we inderdaad uitdrukkingen als ‘de gewone wereld’, ‘het gewone leven’, ‘de gewone gang van zaken’. In de taal van de poëzie daarentegen, waarin elk woord gewogen wordt, is niets gewoon, is niets normaal. Geen steen en geen wolk boven een steen. Geen dag en geen nacht na een dag. En boven alles niemands bestaan op deze aarde. Het ziet ernaar uit dat de dichters altijd veel te doen zullen hebben.’ – Wislawa Szymborska (Einde en begin, verzamelde gedichten, 2007)