‘Alleen het koor heeft het woord, de hoofdpersonen zijn er niet meer,’ schrijft José Ortega y Gasset in De opstand der horden. We staan voor het hek van de begraafplaats in Alkmaar. Op het tympaan van het neoclassicistische poortgebouw staat ‘D.O.M. et MANIBUS CIVIUM’: aan God de Beste de Grootste en aan de schimmen der burgers. De voorstelling is zojuist afgelast. Er staan groepjes mensen bij de ingang. Er staat een politieauto. Twee agenten arriveren op fietsen. Er is een cameraploeg. Mensen maken opmerkingen. We stappen weer in de auto. Als we langs de ingang van de begraafplaats rijden, steken Ann en de dansers juist over, weg van de plek waar ze hadden willen optreden. Thuis lezen we berichten, commentaar van een groep mensen die kunst niks vindt en er tegelijkertijd alles van vindt: dat er sprake is van subsidieslurpen en respectloosheid (‘mijn moeder ligt hier, ze heeft rust verdiend’). Als je dans kunt tegenhouden door je aanwezigheid en blijvende en serieuze dreigende woorden heb je gewonnen. Je hoeft opstandigheid niet in te slikken. Het eigen gelijk is een krachtig wapen. Dat is zo.