Een telefoontje om half zes in de ochtend is altijd verontrustend en als we een minuut later het centimeter dikke laagje ijs van de voorruit krabben en in het donker over de ring naar haar toe racen, is de situatie al onherroepelijk: de diensten, ambulance, politie, brandweer, hebben hem op vuilniszakken en op de badmat op bed gelegd. De honden, whippets, dol op konijnen, liggen in hun mand. Eentje steekt zijn kop over de rand, perfect verticaal, zijn snuit rust op de houten vloer, roerloos, als de spitz van een ballerina. De envelop met doodsverklaring ligt op tafel, een handtekening op de dichtgelikte flap verzegelt het bericht. Ze schrijft dingen in een blok, zijn laatste droom. Onze breinen zijn te groot voor de dood.