De kaart van Google is een kunstwerk vermomd als bruikbaar ding.
Het is de grootste, meest fascinerende foto ter wereld.
Het is de grootste, meest fascinerende foto ter wereld van de wereld.
Op deze foto zijn plekken met foto’s van binnenkanten.
Alsof elke foto ineens een binnenkant heeft gekregen.
Niet alleen de plek, bijvoorbeeld het gebouw (die ook), nee, de foto zelf.
Je spint daarbinnen rond.
Elke plek op de kaart explodeert in nieuwe beelden.
Ik zie het, ik kan daar met mijn gedachten niet bij.

De mannen van Google stellen me gerust.
Je kunt internet opvatten als een stel kabels, servers, programma’s en protocollen en Google Maps als flora en fauna, websites en applicaties leven aan de oppervlakte zoals gras, hertjes, eekhoorns.

Ik zie de mannen van Google als tovenaars, illusionisten. Zij schotelen me een fantastische levende foto voor. Een blonde vrouw in een lege kist, achter de schermen googelen ze met die pakketjes.

Twee dingen komen samen: fotografie en de wereld.
Ik wist nooit zo goed waarom een foto zo’n aantrekkingskracht op me uitoefent.
Ik dacht dat het te maken had met de aantrekkingskracht die ik ervaar bij het kijken naar dieren.
Een zelfde soort zwijgzaamheid, raadselachtigheid.
De afwezigheid van woorden en toch iets zeggen.
Ik kan vijftien minuten naar dieren kijken.
Na het lezen van René Munniks Tijdmachines vermoed ik dat het om iets anders gaat: de afwezigheid van een maker.
Een foto is een soort zelfgetuigenis.
Een fotograaf hoeft niet elke pixel te bedenken.
Iets kan aan de aandacht ontsnappen en het staat er dan toch op.
René Munnik schrijft treffend, op een schilderij wordt men afgebeeld, op een foto is men te zien.
Ik ben niet graag te zien op foto’s, ik begrijp wat hij bedoelt.

Hij schrijft iets fascinerends over het begin van fotografie.
Bij de introductie was het publiek nauwelijks geinteresseerd in de compositie van een foto, of het onderwerp, het was gefascineerd door onbeduidende details.
Men ging het aantal dakpannen tellen. Men richtte zijn aandacht op de herfstbladeren op de grond. Men bekeek foto’s met een loep.
Je kon dingen ontdekken die de maker er niet ingestopt had.
Ik lees dat als, het mooie van de wereld gecombineerd met de opluchting dat je niet gevangen zit in een hoofd van iemand die iets bedenkt.
Of in ieder geval die suggestie.
De directheid van een foto wekt die suggestie.
In het geval van Google is het misschien wel echt zo,
Street View is een soort zelfgetuigenis.
Een foto genomen door een auto met negen blinde camera-ogen.
Een auto die niet stopt voor het mooiste beeld.

Er valt natuurlijk op extreme schaal iets te ontdekken als je een foto van de wereld neemt. Daar valt, nu nog, voor zo lang het duurt, nauwelijks tegenop te retoucheren.
Aan dit gegeven ontleent het werk van Jon Rafman zijn kracht (9-eyes.com en googlestreetviews.com).
Mijn vriendin mailde me vorige week. Ze fietste langs de Hortus, ze weet zeker dat Google Street View haar fotografeerde. Ik kan niet wachten totdat een update van de kaart is doorgevoerd.
Het gaat niet om de functie van de foto, maar om een soort, nu nog, voor zo lang het duurt, nieuwe ervaring.
Iets per toeval ontdekken. Toeval ontdekken. Door de wereld fietsen. Auto tegenkomen. ‘Never hiding its presence, but never announcing its arrival.’