Onvoorstelbaar dat je vroeger foto’s nam zonder direkt het resultaat te zien. Dat je het rolletje naar de winkel bracht en twee weken later ophaalde. Dat je er het beste van hoopte als de man van de fotowinkel het gele mapje over de balie in jouw richting schoof. Dat je rode ogen niet kon wegphotoshoppen. Nooit opende ik in het bijzijn van de man het mapje maar ging met het mapje naar huis om in mijn slaapkamer de foto’s te bekijken. Daarmee was je binnen een minuut klaar – het waren er 36 – vervolgens verdwenen de foto’s in een la. Ik deed altijd mijn best om gelukte foto’s te maken. Zon in de rug, scherpstellen. Tegenwoordig vind ik imperfectie rustgevender, misschien omdat je zo gewend bent je best te doen op een foto dat op een gegeven moment de balans zoek is: mensen in het midden, dingen scherp. Iets in mij verlangt naar de mislukking, naar mensen die er half afvallen, die niet stilzitten omdat ze rusteloze benen hebben, die in een roodzweem staan omdat het fototoestel bloed heeft opgehoest, die je recht aanstaren met een blik die doodt terwijl ze voorbijgangers waren op de achtergrond.