Maar de vraag is: Wie schrijft om genuanceerd te zijn? En wie leest om genuanceerde dingen te lezen? D.w.z. wie schrijft/leest poëzie om die reden? Sinds wanneer is nuance een doel op zich? Ik neem voor het gemak aan dat men poëzie leest omdat het uiteindelijk één of andere vorm van genot oplevert. Wat is te genieten aan nuance? Wie geniet van nuance? […] Weet je wat genuanceerd is? Zo’n debat op tv over ‘het Midden-Oosten’ met één persoon die spreekt voor de Palestijnen en één persoon die spreekt voor de staat Israël. De nuance wordt uiteindelijk aangebracht door de discussieleider die afsluit met een platitude. ‘Ja, er valt voor beide partijen wel iets te zeggen. Wat een vervelende situatie is het toch. Maar als we allemaal, zoals nu, rond de tafel zouden kunnen gaan zitten en praten over onze problemen, zou het dan allemaal niet beter zijn?’ De recensent lijkt op die discussieleider. Hij is ‘neutraal’ en genuanceerd, ‘afgewogen’ — maar wie heeft hem het monopolie op de weegschaal gegeven? In wiens fabriek worden die weegschaal en die discussietafel geproduceerd? En is het geen schande dat er gediscussieerd moet worden over zoiets eenvoudigs als rechtvaardigheid of ‘het ware, glorieuze leven’ (Dee)? – Jeroen Mettes naar aanleiding van een recensie over een bundel van Daniël Dee