Ze steelt een citroen voor me, laat hem in haar zak glijden, kookt een eenvoudige maaltijd voor me, na drie dagen tennissen, na drie dagen fietsen, in uren stromende regen, windvlagen, weinig slaap, oh herfst! en zegt – als ze proeft – dat ze het nog een keer op haar eigen fornuis over wil doen, waardoor ik onmiddellijk voel dat een tegenovergestelde bestaat van de aantasting waarover zij tijdens het eten (daarna? daarvoor? gisteren?) vertelt waarover Roland Barthes schrijft in Uit de taal van een verliefde: er is altijd iets wat het geïdealiseerde beeld van degene op wie je verliefd bent onderuithaalt, zoals bijvoorbeeld een vrouw die geen bal kan gooien, een weekdier zonder kracht. Dan moet er ook iets zijn wat het geïdealiseerde beeld idealiseert. Onzin dat ik het boek bestel om dat op te zoeken. Ik ervaar het toch? Wil je het over de Middeleeuwen hebben, vraagt ze. 1560? En waarom beweegt de psychologie niet richting humaniora, wat moet ze richting neurowetenschappen? Laat ze eens fatsoenlijk nadenken over zoiets als liefde. – Uit de taal van een verliefde, Roland Barthes