Als ik in mijn geheugen graaf op zoek naar zijn woorden, dan zei hij een boekje aan te leggen voor de constanten (‘de onrustige, onvoorspelbare, verwarrende tijden waarin we leven’). Wie het woord neemt, heeft oog voor eeuwigheden. De tijden zijn woelig, verwarrend, onzeker, koers houden is moeilijk. Hij benoemt het bootje waarin we zitten. En mochten de tijden onverhoopt rustig zijn, dan sluimert vanalles. Hij kiest hoffelijkheid, ironie, een bemoedigend woord – en kwestie van temperament. Een ander verheft zijn stem, doopt zijn pen in vitriool, om ons heen zijn mensen die schreeuwen, mensen die wijken als water, mensen die geen problemen zien, enkel situaties. ‘Leven in onrustige tijden is heus niet zo lastig, wij zijn sociale, adaptieve wezens.’ Al die tijd draag je het boekje op zak. Je scherpt niet je pen, je zuivert je woorden, langzaam veranderen die loden zinnetjes in goud, dat duurt jaren.