Toen ik nog in de binnenstad van Amsterdam woonde keek ik regelmatig hoe de buurman een hoes over zijn motor trok. Die hoes was net te krap. Hij bleef het volle kwartier rustig, dat maakte deel uit van de aantrekkingskracht. Op een dag stond de motor een jaar lang op dezelfde plek, op de stoep, aan de rand van het fietsenrek, waar hij de ruimte innam van twee fietsen. Het voorwiel bleef onbedekt, het roestte langzaam weg. Op een ochtend kwam zijn vrouw met een doek naar buiten en begon de benzinetank op te wrijven. ‘s Avonds was de motor weg. Ik verbeeld me heel wat, maar vaak lukt dat niet. In de olievlek die achterbleef – in de voorbijtrekkende wolken – niks.