Nu wil het toeval, zo begint een verhaal van Jeanette Winterson – ‘it began the way that all important things begin, by chance’ – dat bij een kringloopwinkel in de buurt het boek Kunstobjecten lag. Het rook muf. Sigarettenrook. Staande lamp. Leunstoel. Haardvuur. Terwijl ik het boek afrekende en in een stoffen tas stopte, telde ik de zegeningen van internet: pagina’s altijd fris, hoe vaak je ze ook op en neer scrollt – woorden altijd zojuist geschreven. Eeuwig correcties mogelijk. Montaigne moet hiervan gedroomd hebben.

Jeanette Wintersons essaybundel gaat over kunst en kijken en lezen en schrijven en zoals het een goede essaybundel betaamt over Jeanette Winterson zelf: háár mooi en lelijk, haar ontroering, haar visie op wat kunst moet zijn (ze is behoorlijk stellig). Op de kaft van het boek staat een schilderij van Massimo Rao (vindt ze mooi) en als je Massimo Rao googlet om een indruk te krijgen van de schilderijen die hij maakt, blijkt dat hij een jaar na het boek stierf, op 47-jarige leeftijd. Googlegruis dat je niet vergeet.

De titel van de essaybundel is vertaald met Kunstobjecten terwijl Jeanette Winterson schreef: ‘Art Objects’. Art Objects. That’s a verb, not a noun. Dat is meteen een ander boek dat je openslaat.

Vreselijk vak, vertalen. Onvermijdelijk gaat in vertaling iets verloren, en als een vertaler het wel goed doet, merkt niemand dat op. De Engelse titel – Art objects – heeft dat stugge, dat stellige, dubbelzinnige dat Jeanette Winterson zelf ook heeft. Het woord is precies gekozen. Met andere woorden, met Jeanette Wintersons woorden: kunst werpt tegen. En dat is wat Jeanette Winterson ook doet in dit boek. Kunst kost tijd, schrijft ze. Een uur naar iets kijken is moeilijk en confronterend. Het maakt kwaad. Het frustreert. Een schilderij is autonoom, het hangt, het zwijgt. Als jij niets doet, gebeurt er niets. ‘Why should I admire it? Quite clearly it doesn’t admire me…Admire me is the sub-text of so much of our looking; the demand put on art that it should reflect the reality of the viewer. The true painting, in its stubborn independence, cannot do this, except coincidentally. Its reality is imaginative not mundane.’